What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Horizon College
Word de beste versie van jezelf
‹
Return to search
Week 4 ~ 3.1 & 3.2
Welkom bij Nederlands
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quiz
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Instaptoetsen
Instapopdrachten
Werkwoordspelling
Instapopdrachten
Woordsoorten
timer
20:00
Slide 2 - Slide
Zinsopbouw
Slide 3 - Slide
3.1 Zinsbouw Lesdoelen
Aan het eind van deze les weet je:
- Waar in de zin het onderwerp staat;
- Wat de persoonsvorm is en waar die in de zin staat.
Slide 4 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Slide 5 - Open question
1. Zin vragend?
2. Zet de zin in een andere zin.
3. Zet de zin in enkelvoud of meervoud of andersom.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Onderwerp
Wanneer je weet welk woord de persoonsvorm is, moet je vaststellen wat het onderwerp is.
Belangrijk om te weten is: onderwerp en persoonsvorm hebben een nauwe relatie met elkaar.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Gezegde
Slide 12 - Slide
Oefenopdracht
Hij heeft de hele avond televisie gekeken
Volgens de buren staat het geluid wel erg hard
In de vakantie mag jij er voor zorgen
Slide 13 - Slide
3.2 Signaalwoorden
Slide 14 - Slide
Kort door de bocht
- Samengestelde zinnen losse zinnen samenvoegen
- Voegwoorden: 'cement'
en, maar, omdat, doordat, of, dus want, voordat, terwijl, die, dat
- Voegwoorden midden in de zin maar ook vooraan.
Slide 15 - Slide
Het sollicitatiegesprek is verzet. De manager heeft spoedoverleg.
Ik heb gisteren gesolliciteerd bij een stagebedrijf. Ik ben aangenomen.
Het sollicitatiegesprek is verzet
omdat
de manager een spoedoverleg heeft.
Ik heb gisteren gesolliciteerd bij een stagebedrijf
en
ben aangenomen.
Slide 16 - Slide
Let op!
Maak je een samengestelde zin, let dan op:
-
werkwoorden
Mark bestel
t
nieuwe postzegels, terwijl ik die ook net bestel
d
heb.
-
woordvolgorde
Issa gaat naar huis, omdat hij is ziek Issa gaat naar huis, omdat hij ziek is.
Slide 17 - Slide
Deze les: Signaalwoorden
Taalverzorging 3.2
Doel:
Je gebruikt de juiste signaalwoorden om
het verband
tussen je zinnen duidelijk te maken.
Slide 18 - Slide
Welke opsomming geven Fokke en Sukke hier?
Aan welk signaalwoord zie je dat?
Slide 19 - Slide
Doel van signaalwoorden:
Verbanden aangeven in een tekst, verbanden tussen verschillende zinnen.
Eerst
zet je de borden op tafel.
Dan
leg je het bestek naast de borden.
Daarna
zet je de gevouwen servetten op de borden.
Eerst, dan, daarna volgorde van dingen.
Slide 20 - Slide
Doel van signaalwoorden:
Verbanden aangeven in een tekst, verbanden tussen verschillende zinnen.
De sportschool verhuist naar een nieuw gebouw.
Daarom
zijn we de komende week gesloten.
Daarom
een reden geven
Slide 21 - Slide
Doel van signaalwoorden:
Verbanden aangeven in een tekst, verbanden tussen verschillende zinnen.
Groene zeep is meestal niet geparfumeerd.
Daardoor
heeft deze zeep een typische, eigen geur.
Daadoor
laten zien dat het gaat om een oorzaak en een gevolg. (niet geparfumeerd typische, eigen geur)
Slide 22 - Slide
Voorbeelden van tekstverbanden:
opsomming:
tevens, bovendien, daarnaast, zowel
volgorde:
ten eerste, eerst, ten slotte, om te beginnen
tegenstelling:
maar, echter, toch, daarentegen, hoewel
tijd:
eerst, daarna, voordat, nadat, eens, toen
vergelijking:
zoals, net zo als, evenals, kleiner/ beter/... dan
reden of argument
: daarom, omdat, want, immers, namelijk
samenvatting/ conclusie:
dus, kortom, al met al, samengevat
Slide 23 - Slide