Horizon College
Word de beste versie van jezelf

Grammatica 3 20OKO

WERKWOORDSPELLING
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

WERKWOORDSPELLING

Slide 1 - Slide

WERKWOORDSPELLING

Slide 2 - Slide

werkwoordspelling
Het sexy fokschaap / x 't kofschip hoort bij....
A
De verleden tijd
B
De tegenwoordige tijd

Slide 3 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 4 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 5 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 6 - Quiz

werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt

Slide 7 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 8 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 9 - Quiz

werkwoordspelling
Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek
A
presenteert
B
presenteerd
C
presenteerdt
D
presenteer

Slide 10 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 11 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 12 - Quiz

werkwoordspelling
De jongens (begeleiden) gisteren de vrouw naar huis.
A
begeleiden
B
begeleidden
C
begeleid
D
begeleden

Slide 13 - Quiz

Dit soort onkosten _____
we niet. (vergoeden)

Slide 14 - Mind map

Deze week hebben we een opdracht
over een ________ student. (uitloten)

Slide 15 - Mind map

Je bent niet goed _________.
(informeren)

Slide 16 - Mind map

Voordat ik een smartphone had,
__________ we altijd. (sms'en)

Slide 17 - Mind map

(Engelse werkwoorden)
Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 20 - Quiz