Horizon College
Word de beste versie van jezelf

Oefentoets lezen H2 3F

Oefentoets Lezen H2 - 3F
Nu Nederlands 3F
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsBeroepsopleiding

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets Lezen H2 - 3F
Nu Nederlands 3F

Slide 1 - Slide

Het belangrijkste kenmerk van een informatieve tekst is dat dat de maker jou
A
achtergrondinformatie wil geven over het nieuws
B
iets belangrijks wil leren over jouw opleiding of beroep
C
op een objectieve zakelijke manier iets wil laten weten
D
wil vertellen hoe hij over een onderwerp denkt

Slide 2 - Quiz

Welke uitspraak over een instructieve tekst is altijd waar?
Een instructieve tekst
A
geeft informatie door middel van afbeeldingen
B
is een mondelinge uitleg over werk of opleiding
C
maakt ingewikkelde informatie begrijpelijk
D
vertelt je stapsgewijs hoe je iets moet doen

Slide 3 - Quiz

In een krant staat een artikel over vliegschaamte. Vliegschaamte is een schaamte die iemand ervaart als hij of zij gebruikmaakt van een vliegtuig terwijl er minder milieubelastende alternatieve zijn om je te verplaatsen.
In het artikel staan feiten over de impact van vliegen op het milieu en op de economie. Ook vertellen verschillende mensen in het krantenartikel waarom ze wel of niet het vliegtuig pakken.

De schrijver bekijkt het onderwerp van verschillende kanten

Slide 4 - Slide

Een artikel als het voorbeeld hiervoor noem je een
A
beschouwing
B
betoog
C
informatieve tekst
D
instructieve tekst

Slide 5 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst kun je samenvatten als
A
de inleiding van een tekst
B
de kortst mogelijke samenvatting
C
de titel van de tekst
D
het slot van de tekst

Slide 6 - Quiz

Welke vraag moet je beantwoorden om de hoofdgedachte van een nieuwsbericht te vinden?
A
Waar gaat de tekst over?
B
Waar staat het nieuws dat ik nodig heb.
C
Wat is het belangrijkste nieuws dat in de tekst staat.
D
Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 7 - Quiz

Een lead is
A
de inleiding van de tekst.
B
het onderwerp van de tekst.
C
het vetgedrukte deel onder de titel.

Slide 8 - Quiz

Welke uitspraak is waar?
A
Deelonderwerpen zijn altijd te herkennen aan de tussenkop.
B
Deelonderwerpen bespreken de verschillende kanten van een onderwerp.
C
Een deelonderwerp beslaat altijd één alinea.
D
In de inleiding worden alle deelonderwerpen aangekondigd.

Slide 9 - Quiz

Voorbeelden van signaalwoorden zijn:
A
concluderend, kortom, samengevat
B
conclusie, opsomming, tegenstelling
C
lead, titel, slot

Slide 10 - Quiz

Welke uitspraak is waar?
A
Aan de signaalwoorden kun je vaak de tekststructuur herkennen.
B
Aan het slot van een tekst moet altijd worden terugverwezen naar het begin van de tekst.
C
De eerste en de laatste zin van een alinea geven vaak informatie over de tekststructuur.
D
Een nieuwsbericht heeft vaak een heden-verleden-toekomst structuur

Slide 11 - Quiz

Een samenvatting van de tekst vind je vaak
A
in de titel
B
in de inleiding
C
in het slot

Slide 12 - Quiz

Voorbeelden van verbanden zijn
A
inleiding, kern , slot
B
opsomming, vergelijking, voorwaarde
C
ten eerste, ten tweede, ten slotte

Slide 13 - Quiz

Welke uitspraak is waar?
A
Een goede tekst heeft minstens vijf deelonderwerpen.
B
Een nieuw deelonderwerp begint altijd na een tussenkop.
C
Met deelonderwerpen wil de schrijver verschillende kanten van een onderwerp laten zien.

Slide 14 - Quiz

Welke uitspraak is waar?
A
Een anekdote is een goede manier om een tekst samen te vatten.
B
Als een tekst met de deur in huis valt , weet je niet waar de tekst over gaat.
C
Een nieuwsbericht is vaak een beschouwend artikel.

Slide 15 - Quiz

Waarom zijn signaalwoorden zoals 'omdat', 'doordat' of 'bijvoorbeeld belangrijk als je een tekst goed wilt begrijpen?
A
Signaalwoorden bevatten de belangrijkste informatie over het onderwerp.
B
Signaalwoorden geven aan dat de belangrijkste informatie kort wordt samengevat.
C
Signaalwoorden kondigen aan over welk onderwerp er wordt gesproken of geschreven.
D
Signaalwoorden maken belangrijke relaties binnen een tekst herkenbaar.

Slide 16 - Quiz