1. Communicatie (low-context/ high-context)
2. Evaluatie (directe negatieve feedback/ indirecte negatieve feedback)
3. Overreding (principes eerst/ toepassingen eerst)
4. Leiderschap (egalitair/ hiërarchisch)
5. Besluitvorming (consensueel/ top-down)
6. Vertrouwen (taakgebaseerd/ relatiegebaseerd)
7. Onenigheid (confrontatie zoeken/ confrontatie mijden)
8. Planning (lineaire tijd/ flexibele tijd)