LOWAN thema 3 en 5

• Nederlands
• ISK

LOWAN thema 3 en 5

Succes allemaal!!

De of het?

......blouse

1. De
2. Het

...... tante

1. De
2. Het

....... t-shirt

1. De
2. Het

..... gezin

1. De
2. Het

....... hemd

1. De
2. Het

.... kind

1. De
2. Het

........ slippers

1. De
2. Het

..... collega

1. De
2. Het

...... panty

1. De
2. Het

...... puber

1. De
2. Het

...... horloge

1. De
2. Het

.... liefdesverdriet

1. De
2. Het

...... ketting

1. De
2. Het

.... geboorte

1. De
2. Het

..... markt

1. De
2. Het

...... team

1. De
2. Het

Wat is dit? schrijf het op

Wat is dit?

Wie is dit?

Wat is dit?

Wie is dit?

Wat is dit?

Wie is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Wat is dit?

Welke zin is goed?

Is dit het T-shirt?

1. Ja, dit is het t-shirt
2. Nee, dit is de onderbroek
3. Nee, dit is het t-shirt niet
4. Ja, dit is de onderbroek

Is dit de dochter?

1. Ja, dit is de dochter
2. Nee, dit is de zus
3. Ja dit is de moeder
4. Ja, dit is de zoon

Zijn dit de sandalen?

1. Ja, dit is de sandalen
2. Ja, dit zijn de sandaalen
3. Nee, dit zijn de slippers
4. Ja, dit zijn de sandalen

Is dit de oom?

1. Nee, dit is de oom niet
2. Ja, dit is de oom
3. Nee, dit is de vrouw
4. Ja, dit is de vrouw

Is dit een horloge?

1. Nee dit is een bril
2. Nee, dit is geen horloge
3. Nee , dit is een horloge niet
4. Ja, dit is een horloge

Is dit een schoolkind?

1. Nee dit is een schoolkind niet
2. Nee dit is een baby
3. Nee, dit is geen schoolkind
4. Ja dit is een schoolkind

Werwoorden

Ik ……………………… aan mijn familie. (denken)

Jullie ………………………… in een korte broek. (sporten)

Jij …………………… naar de buurvrouw. (lopen)

Hij ……………………… zijn schoenen ………………. (aantrekken)

De man …………………………. liefdesverdriet. (hebben)

bezittelijk voornaamwoord

Ik heb een stift
Het is ........ stift

1. Jouw
2. Mijn
3. Jullie
4. Ik

Jij ............. een stift
Het is ............ stift

1. hebt,jouw
2. heeft,jouw
3. hebt,mijn
4. heeft,mijn

Wij hebben een stift
Het is............ stift

1. Jullie
2. Onze
3. Ons
4. Hun

Zij heeft een stift
Het is ....... stift

1. Uw
2. Zijn
3. Haar
4. Jouw

Hoelaat is het?

Hoe laat is

1. Kwart over zes
2. Kwart voor vijf
3. vijf uur
4. Kwart over vijf

1. twaalf uur
2. Half elf
3. Half twaalf
4. kwart voor twaalf

1. twaalf uur
2. acht uur
3. half acht
4. half twaalf

1. kwart voor negen
2. kwart voor tien
3. negen uur
4. kwart over tien

1. Kwart over zeven
2. Half zeven
3. Kwart over zes
4. Kwart voor zes

Voorzetsels

De kleuter loopt . . . . . . . . . . . . de oma.

1. Naar
2. Op
3. In
4. Naast

Wie praat . . . . . . . . . . . opa?

1. Naast
2. Met
3. In
4. Onder

Het schoolkind telt . . . . . . . . . . . 100.

1. Onder
2. In
3. Tot
4. Met

Welk getal is het?

653

1. zeshonderdrieënvijftig
2. vijfhonderddrieënvijftig
3. zeshonderdvijfendertig
4. zeshonderddrie

1000

1. Douzend
2. Honderd
3. Hondert
4. Duizend

210

1. tweehonderdeen
2. tweehonderdtien
3. tweetien
4. eenentwintigtien