Inspirerend, verbindend en nieuwsgierig
Een leven lang leren

Herhaling uit leerjaar 1_Biomoleculen en Celademhaling

1 / 57
next
Slide 1: Slide
BiologieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 57 slides, with interactive quizzes, text slides and 9 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions


H5 
  • Opbouw
  • Biologische eigenschappen
  • Functie          
H6 
Biomoleculen
In de praktijk: 
  • Aantonen biomoleculen met indicatoren
  • Vaststellen welke biomoleculen in levensmiddelen aanwezig zijn. 

Enzymen
In de praktijk: 
  • Invloed van temp, zuurgraad (pH) en conc op werking enzymen
  • Aantonen 'verterings'enzymen in bacteriën
  • Gebruik van enzymen als gereedschap

Slide 2 - Slide

Biomoleculen bij rode pijl behandelen. 


Wat zijn organische moleculen?
Moleculen die koolstof bevatten. 
Wat zijn anorganische moleculen?
Moleculen die geen koolstof bevatten
CO2: schakel tussen organische en anorganische moleculen
CO2: Geen organisch molecuul ondanks dat het wel koolstof bevat.

CO2 vormt de schakel tussen organische en anorganische moleculen
H5.1: Inleiding biomoleculen
Wat zijn biomoleculen?
Organische moleculen (koolwaterstoffen) in levende cellen.
Organische moleculen die voorkomen in levende cellen zijn:
  • Koolhydraten- suikers
  • Eiwitten- proteïnen
  • Vetten-    lipiden
  • Nuceïnezuren

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

H5.2: Koolwaterstoffen
Een koolstofatoom (C) kan met veel elementen verbindingen aangaan. 

  • C, H, O en N
Als een C-atoom bindt met andere C atomen, ontstaat er een
Verbindingen die voornamelijk uit C en H bestaat worden koolwaterstoffen genoemd. 
 
polymeer
Een polymeer is een kralenketting opgebouwd uit kralen die samen een 'ketting' vormen. 

In vaktaal: 
Een polymeer is een groot organisch molecuul opgebouwd uit monomeren die gelijk of soortgelijk zijn. 

Slide 4 - Slide

Maak de opmerking:
De biomoleculen zijn polymeren.

* Koolhydraten
* Eiwitten
* Vetten
* Nucleïnezuren. 
5.3 Koolhydraten (suikers)
Algemeen
  • Opgebouwd uit de elementen C, H en O
  • Algemene molecuulformule: (CH2O)
Functies:
  • Energieleverancier
  • Opslag reservevoedsel
  • Bescherming
  • Stevigheid planten
  • Communicatie tussen cellen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Indeling koolhydraten in 3 groepen. 
Monosachariden/ enkelvoudige suikers
Disachariden
Dit zijn 2-voudige suikers. 
Dat wil zeggen; ze zijn opgebouwd uit 2 monosachariden. 

Er zijn 3 disachariden belangrijk voor de mens.
  • Maltose / moutsuiker (2x glucose)
  • Lactose / melksuiker (glucose + galactose)
  • Sucrose /  sacharose (glucose + fructose)
Polysachariden
Zijn meervoudige suikers. 
Dat wil zeggen: polymeren van monosachariden
De 'kralenketting', kan wel uit meer dan 1000 monosachariden bestaan. 

Bekende polysachariden zijn:
  • Zetmeel
  • Glycogeen
  • Cellulose

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

2

Slide 7 - Video

Tijdens het filmpje wordt 2 keer gestopt.
Op deze momenten komt een vraag in beeld die studenten kunnen beantwoorden. 
01:45
I: Een monosacharide is een monomeer van een
polysacharide
II: Een disacharide bestaat uit 2 monosachariden
A
I is juist
B
II is juist
C
I en II zijn juist
D
I en II zijn onjuist

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

02:04
Hoe heet de reactie waarbij een glucose molecuul wordt afgesplitst van zetmeel?
A
Condensatie-reactie
B
Hydrolyse-reactie

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

5.4 Eiwitten (Proteïnen)
Algemeen
  • Opgebouwd uit aminozuren
  • Belangrijkste bouwstoffen voor een cel
  • Het zijn net als de meeste koolhydraten polymeren

Typen eiwitten
Zie ook tabel 5.1 pagina 94
  • Enzymen
  • Structuureiwitten
  • Opslageiwitten
  • Transporteiwitten
  • Hormonen
  • Receptoreiwitten
  • Contractiele eiwitten
  • Afweereiwitten

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

5.4.1 Aminozuren
  • Bestaan uit C, H, O, N en soms S

  • Bouw van aminozuur
  • H-atoom
  • Amino- groep (NH2)
  • Carboxyl- groep (COOH)
  • Restgroep (side chain of zijketens)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Aminozuren
  • 28 verschillende restgroepen = 28 verschillende az

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Aminozuren
  • De mens heeft 22 verschillende aminozuren nodig. 
  • De mens kan 12 aminozuren zelf maken
  • De mens kan 10 aminozuren niet zelf maken, dit zijn 

  
Essentiële aminozuren
Dit zijn aminozuren zie de mens niet zelf kan maken. 
Deze aminozuren zitten in onze voeding.  

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

5.4.2 Di-, tri,- en polypeptiden
Aminozuren worden aan elkaar gekoppeld tot eiwit

Monopeptide (= az)        Dipeptide        Tripeptide         polypeptide

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Alle 22 verschillende soorten aminozuren worden aan elkaar gekoppeld tot een eiwit, maar.........
in verschillende volgorde en aantallen
Hoeveel mogelijkheden?
  • Als je dipeptiden wilt maken dan zijn er 222 variaties mogelijk
  • Als je een polypeptide van 100 az wilt maken, dan zijn er 10022 variaties mogelijk
Deze variaties zorgen voor veel typen
eiwitten met elk hun eigen functie

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

5.4.3 Van polypeptiden tot eiwitten
  • Eiwitten zijn opgebouwd uit polypeptideketens
  • De ketens zijn op ingewikkelde wijze gevouwen
Primaire structuur
  • Lange keten van aminozuren
Secundaire structuur
  • Spiraal structuur (zoals je een elastiekje opdraait)
Tertiaire structuur
  • Polypeptide opgevouwen tot een ruimtelijke structuur (vergelijkbaar met een elastiekje die vanzelf nog eens draait)
Quarternaire structuur
  • Als meerdere tertiaire structuren om elkaar zijn gevouwen. 
(Leg de opgedraaide elastiekjes bijelkaar) 

Slide 17 - Slide

Gebruik elastiekjes om de begrippen zichtbaar te maken voor de student

Slide 18 - Video

This item has no instructions

5.4.4 Denaturatie van eiwitten
  • Ruimtelijke structuur gaat stuk
  • Dit is irreversibel/ onomkeerbaar
  • Functie gaat verloren
  • Temperatuur
  • pH
  • Zoutconcentratie

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

H6.1: Inleiding enzymen
enzym
Substraat
De stof die omgezet wordt in een (bio)chemische reactie
Product
De stoffen die ontstaan bij een (bio)chemische reactie

Slide 20 - Slide

Deze slide is gewoon een algemeen plaatje. 
  • Even aangeven dat de cartoon een chemische reactie is. 
  • Dat het enzym de omzetting mogelijk maakt en zelf niet wordt verbruikt = katalysator
  • Dan gelijk naar de volgende slide met filmpje.

Slide 21 - Video

This item has no instructions

6.2: Werking van enzymen
Wat zijn enzymen:
  • Eiwitten (zie H5.4)
  • Bezitten een ruimtelijke structuur (vouwing; H5.4.4)
  • Deze structuur is van groot belang voor de werking
  • Zijn biologisch actief = versnellen een biochemische reactie
  • Worden zelf niet verbruikt tijdens de reactie
  • Hebben een co-factor nodig om goed te kunnen werken
Co-factor
  • Is een hulpstof die bijdraagt aan de juiste ruimtelijke structuur van het enzym (eiwit)
  • Meestal zijn dit vitaminen (= organisch dan co-enzym) of metaal-ionen (= anorganisch, dan activator)
(micro-nutriënten H14.3.2)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Video

This item has no instructions

6.2.1: Het sleutel slot model
  • Elk enzym past op 1 substraat
      = substraatspecificiteit
  • Het substraat bindt op de actieve plaats van het enzym
  • Vormen een complex
  • Het substraat splitst in producten of substraat wordt opgebouwd (afb. 6.1 pag 111)
  • Het enzym komt los en kan weer ingezet worden

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

6.3: Invloed van de temp. op enzymen
Algemeen:
Als de temperatuur stijgt, neemt activiteit van een molecuul toe 
  • Is dit bij enzymen ook het geval? 

Slide 25 - Slide

Namen van ingelogde studenten komen in het wiel te staan. 
Door te draaien krijgt iemand een beurt om antwoord te geven op de vraag. 
Bij verhoging van de temperatuur stijgt de reactiesnelheid, maar niet onbeperkt. Leg uit. 
Minimumtemperatuur
De laagste temp. waarbij het enzym nog actief is
Optimumtemperatuur
Temp. waarbij enzym het best functioneert

Maximumtemperatuur
De hoogste temp. waarbij een enzym nog actief is. Boven deze temp. is het enzym niet meer actief. Eiwitten denatureren bij hoge temp. 

Slide 26 - Slide

Verwijs eventueel naar de praktijk. 

In de grafiek het verband tussen enzymactiviteit en temperatuur. 
Welke bacteriegroep past bij welke curve? 
Mesofielen
Thermofielen
Psychrofielen

Slide 27 - Drag question

This item has no instructions

6.4: Invloed van de zuurgraad op enzymen
Eiwitten: 
  • Hebben een ruimtelijke structuur.
  • Wordt bepaald door de rangschikking van de aminozuren
  • De zuurgraad heeft invloed op de ruimtelijke structuur en de activiteit van het enzym


Slide 28 - Slide

Verwijs eventueel op de praktijk
Invloed van de zuurgraad op het enzym is vergelijkbaar met de invloed van de temperatuur op het enzym

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Gegeven: 
2 enzymen en 2 curves. Het enzym pepsine komt voor in de maag. Het enzym amylase zit in ons speeksel. Zet de enzymen op de juiste plek.
Pepsine
Amylase

Slide 30 - Drag question

This item has no instructions

Optimale omstandigheden voor enzymen
  • In ons lichaam is 37 C de optimale temp voor de enzymen

  • Het optimum voor de pH is voor elk enzym verschillend

  • Dit hangt voornamelijk af van de locatie in het lichaam

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Video

Dit filmpje laten zien als herhaling 'de cel'. 
  • Behandelde biomoleculen koppelen aan de organellen. 
  • Kern: nucleïnezuren (DNA/ RNA)
  • Ribosomen: eiwitproductie
  • Ruw ER: eiwitten met functie buiten de cel (extracellulaire enzymen)
  • Glad ER: productie van lipiden.
  • Mitochondriën: energiecentrales. 

H7 Celstofwisseling

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

H7.1  Celstofwisseling
Metabolisme
Het totaal aan (bio)chemische reacties die in de cel plaatsvinden.
Celstofwisseling = metabolisme
Hierbij spelen biomoleculen een sleutelrol
???
Koolhydraten
???
Nucleïnezuren
???
Vetten
???
Eiwitten

Slide 34 - Slide

De spinner is bedoeld om studenten antwoord te laten geven op de vraag:
  • Welke biomoleculen zijn er? 
Stukje herhaling
Metabolisme bestaat uit 2 processen
Anabolisme
Katabolisme
Is een energieverbruikend proces
Is een proces waarbij energie vrijkomt
In welk celorganel vinden chemische reacties plaats?
Mitochondriën

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Metabolisme
Vraag: 
Anabolisme kost energie.
  • Hebben planten en dieren dezelfde energiebron? 
Energiebronnen
  • Planten/ Algen/ cyanobacteriën gebruiken de zon als energiebron (fotosynthese)
  • Alle andere organismen gebruiken chemische verbindingen als energiebron (eten)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Video

This item has no instructions

Even samenvatten
  • Celstofwisseling = metabolisme
  • Metabolisme = anabolisme + katabolisme
  • Anabolisme kost energie
  • Katabolisme levert energie
  • Energiebronnen: zonlicht, chemische verbindingen
  • Maar wat is ENERGIE? 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Anabolisme
Katabolisme
Levert energie
Kost energie
Dissimilatie
Assimilatie
Fermentatie

Slide 39 - Drag question

This item has no instructions

Energie kringloop: ADP- ATP 

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Video

This item has no instructions

Celstofwisseling: even samenvatten

  • ATP is de (batterij) energietransporteur voor de celstofwisseling. 

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

H7.4 Celademhaling (=katabolisme)
Welk type reactie zien jullie hier? 

Slide 43 - Mind map

Stuur aan de hand de reacties van de studenten aan op:
  • Dit is een 'verbrandingsreactie'. Energie wordt vrijgemaakt uit biomoleculen.
  • Wat is het verschil tussen celstofwisseling en celademhaling?
  • Celstofwisseling is het totaal aan reacties m.b.t. anabolisme en katabolisme
  • Celademhaling is de verbranding van organische moleculen (voedsel). Hierbij komt energie vrij.
In welk celorganel vindt 'verbranding' plaats?
A
Kern
B
Endoplasmatisch reticulum
C
Mitochondriën
D
Golgi- apparaat

Slide 44 - Quiz

Verbrandingsreactie. 

Studenten laten terugdenken aan chemie.
Daar hebben ze verbrandingsreacties kloppend gemaakt. 
Periode 1. 
Celstofwisseling = katabolisme en anabolisme
Celademhaling = katabolisme; levert ATP
"Verbranding" van voedsel m.b.v. zuurstof




Voedsel (biomoleculen)= suikers, eiwitten en vetten

O2 + C6H12O6         ATP  + H2O  +  CO2

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

6O2 + C6H12O6         ATP  + 6H2O  +  6CO2
Hoe wordt de chemische energie uit glucose gehaald en omgezet in ATP? 
1: Vorming 36 ATP: verbranding (met zuurstof)
2: Vorming 2 ATP: fermentatie (zonder zuurstof)

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Afbraak glucose
  • Afbraak glucose o.i.v. enzymen
  • Glucose is rijk aan potentiele energie
  • Katabole of anabole reactie? 
  • Zie in je boek figuur 7.5 (pagina 126)

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Video

This item has no instructions

H7.4.3 Drie fasen van de celademhaling
Vorming ATP uit koolhydraten (glucose)
Aërobe dissimilatie; aanwezigheid van O2
1: Glycolyse
2: Citroenzuurcylus/ Krebscyclus
3: Electronentransportketen

Slide 49 - Slide

This item has no instructions

1: Glycolyse (afb. 7.11)
  • De 1ste stap in de afbraak van koolhydraten 
  • Er ontstaan 2 moleculen ATP
  • Er ontstaan 2 moleculen pyrodruivenzuur (pyruvaat) en vervolgens azijnzuur
  • De glycolyse vindt plaats in het cytoplasma. 

Slide 50 - Slide

This item has no instructions

2: Citroenzuurcyclus (afb.7.11)
  • De tweede stap in de afbraak van koolhydraten 
  • Er ontstaan 2 moleculen ATP
  • Er ontstaan 6 moleculen CO2
  • De citroenzuurcyclus vindt plaats in de mitochondriën. 

Slide 51 - Slide

This item has no instructions

3: Elektronen transportketen
  • De derde stap in de afbraak van koolhydraten 
  • De elektronendragers dragen de elektronen over op O2
  • O2 (ingeademd)  vormt samen met de H+ H2O
  • Daarbij ontstaan 32 moleculen ATP en warmte
  • Het elektronentransport vindt plaats in de mitochondriën. 

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting: Aerobe dissimilatie van glucose 
  • O2 wordt ingeademd en gebruikt voor de verbranding.
  • Verbranding in 3 stappen
  1.  Glycolyse                                      2ATP
  2. Citroenzuurcyclus                      2ATP
  3. Elektronen transportketen    32ATP

Slide 53 - Slide

Toon nogmaals het filmpje 
ATP en dissimilatie

Slide 54 - Slide

This item has no instructions

H7.5 Fermentatie
Anaerobe dissimilatie: Afbraak glucose zonder O2
Er zijn 2 vormen van fermentatie behandeld
  • Alcoholfermentatie (gisting)
  • Melkzuurfermentatie
Fermentatie werkt zonder citroenzuurcyclus
 en zonder elektronentransportketen

Slide 55 - Slide

Leg de link met de praktijk
  • Practicum 6 en 7 
Leg de link met sporten en spierpijn
  • Melkzuurvorming in de spieren. 
Leg de link met het brouwen van bier. 
  • Productie van alcohol. Dit is ook de link met procestechniek. 
Leg de link met aerobe en anaerobe bacteriën. Groeifactoren. 
H7.5 Alcoholfermentatie (gisting)
Anaerobe dissimilatie: Afbraak glucose zonder O2
  • Alleen glycolyse
  • Glucose wordt in 2 stappen omgezet:
  • Glycolyse: glucose                     2 pyrodruivenzuur 
  • Eindproducten: Ethanol en CO2
  • Levert 2 ATP
  • Productie van Bier en wijn

Slide 56 - Slide

Leg de link met de praktijk
  • Practicum 6 en 7 
Leg de link met sporten en spierpijn
  • Melkzuurvorming in de spieren. 
Leg de link met het brouwen van bier. 
  • Productie van alcohol. Dit is ook de link met procestechniek. 
Leg de link met aerobe en anaerobe bacteriën. Groeifactoren. 
H7.5 Melkzuurfermentatie
Anaerobe dissimilatie: Afbraak glucose zonder O2
  • Alleen glycolyse
  • Glycolyse: glucose                     2 pyrodruivenzuur 
  • Eindproducten: Melkzuur/ lactaat
  • Levert 2 ATP
  • Zuivelindustrie en in spieren bij zware inspanning

Slide 57 - Slide

Leg de link met de praktijk
  • Practicum 6 en 7 
Leg de link met sporten en spierpijn
  • Melkzuurvorming in de spieren. 
Leg de link met het brouwen van bier. 
  • Productie van alcohol. Dit is ook de link met procestechniek. 
Leg de link met aerobe en anaerobe bacteriën. Groeifactoren.