Yuverta

Formatieve Toets veterinaire apotheek

Formatieve toets veterinaire apotheek 1
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Paraveterinaire vakkenMBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Formatieve toets veterinaire apotheek 1

Slide 1 - Slide

Wat is het uitgangspunt van de wet dieren
A
Bescherming van de mens
B
Bescherming van het milieu
C
De eigenwaarde van dieren
D
A,B,C zijn allemaal goed

Slide 2 - Quiz

Wetgeving over diergeneesmiddelen vindt je terug het besluit
A
Diergeneeskundigen
B
Diervoeders
C
Dierlijke producten
D
Diergeneesmiddelen

Slide 3 - Quiz

Wat houdt een profylactische werking van een diergeneesmiddel in?
A
Dat het een ziek dier beter kan maken
B
Dat het een fysiologische werking kan veranderen
C
Dat het kan bijdragen bij het stellen van een diagnose
D
Dat het ervoor zorgt dat dieren niet ziek worden

Slide 4 - Quiz

Welke kanalisatiestatus bestaat niet?
A
UDD
B
URA
C
UCA
D
VRIJ

Slide 5 - Quiz

Uitsluitend door dierenarts toe te dienen is
A
UDA
B
UDD
C
URA
D
UTD

Slide 6 - Quiz

Een diergeneesmiddel met de status URA kun je kopen bij de
A
dierenarts, apotheek of erkende handelaar
B
apotheek of erkende handelaar
C
dierenarts, apotheek of erkende handelaar met recept
D
apotheek of erkende handelaar met recept

Slide 7 - Quiz

Als paraveterinair mag je alleen diergeneesmiddelen toedienen met een
A
UDA , URA en VRIJ status
B
UDD, UDA en VRIJ status
C
UDA, URA en VRIJ status
D
geen van deze antwoorden klopt

Slide 8 - Quiz

De wet en regelgeving van opiaten kun je terug vinden in de
A
Diergeneesmiddelen wet
B
Wet dieren
C
Diergeneesmiddelenbesluit
D
Opiumwet

Slide 9 - Quiz

De toediening van geneesmiddelen kan via 2 wegen namelijk
A
Lokaal en oraal
B
Lokaal en parenteraal
C
Lokaal en systemisch
D
Lokaal en rectaal

Slide 10 - Quiz

Wat is ototoxisch?
A
Schadelijk voor de otoscoop
B
Schadelijk voor het trommelvlies
C
Schadelijk voor het binnenoor
D
Schadelijk voor het oor

Slide 11 - Quiz

Wat is het verschil tussen een pil en tablet
A
Een pil kan je breken
B
Een pil kun je ook rectaal geven
C
Een tablet is makkelijker ingeven
D
Een pil heeft een coating

Slide 12 - Quiz

Hoe noem je een injectie die je direct in de buikholte spuit
A
Intra-articulaire inj.
B
Intra-abdominale inj.
C
Intraperitoneale inj.
D
Intraveneuze inj.

Slide 13 - Quiz

De keuze van een diergeneesmiddel is afhankelijk van
A
Aandoening, houdbaarheid, beschikbaarheid
B
Aandoening, patiënt, beschikbaarheid

Slide 14 - Quiz

Een bijwerking is een
A
effect die niet bedoeld is of zelfs schadelijk zijn
B
een ontsteking op de inj. plaats
C
een complicatie
D
een overgevoeligheids reactie

Slide 15 - Quiz

Wanneer spreek je van een geringe therapeutisch index?
A
Als de MEC en de MTC voldoende uit elkaar liggen
B
Als een medicijn zijn therapeutische werking behaald
C
Als de MEC en de MTC dicht bij elkaar liggen
D
Als de MEC de MTC overstijgt

Slide 16 - Quiz

Als een product koel bewaard moet worden bedoelen we
A
Tussen de 2-8 graden
B
Tussen de 8-15 graden

Slide 17 - Quiz

De apotheek controleer je 1 x per maand op
A
Houdbaarheid, bewaarcondities, voorraad
B
Houdbaarheid, temperatuur, voorraad
C
Temperatuur, ventilatie, licht
D
Aanprikdata, temperatuur, voorraad

Slide 18 - Quiz

Hoe kun je een diergeneesmiddel herkennen?
A
Er moet geneesmiddel opstaan
B
Het heeft een kanalisatiestatus
C
Het heeft een REG-NL nummer
D
Alle antwoorden zijn van toepassing

Slide 19 - Quiz

Topicaal is
A
Op het oog
B
In het oor
C
Op de huid
D
In de neus

Slide 20 - Quiz

In de baarmoeder is
A
Intra-perateraal
B
Intra-uteriën
C
Intra-folliculair
D
Intra-mammair

Slide 21 - Quiz

Een diergeneesmiddel moet een therapeutisch en/of preventieve werking bevatten
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Bijwerkingen kun je vinden
A
op de verpakking
B
in de bijsluiter
C
in het besluit diergeneesmiddelen

Slide 23 - Quiz

Voor het bijhouden van de temperatuur in de apotheek gebruik je een
A
Continu temperatuur registratie
B
Minimum-Maximum thermometer
C
Maximum temperatuur registratie
D
Minimum temperatuur registratie

Slide 24 - Quiz

Mag je losse tabletten uitponden aan de balie?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Via welke toedieningsroute is de opname snelheid het hoogst?
A
Intra-veneus
B
Intra-musculair
C
Oraal
D
Rectaal

Slide 26 - Quiz

Wanneer een medicijn zich omzet in het lichaam noem deze omgezette stoffen
A
Lipofielen
B
Metabolieten

Slide 27 - Quiz

Een geneesmiddel dat pas werkzaam wordt na omzetting noem je een
A
Soft-drug
B
Hard-drug
C
Pro-drug
D
Pre-drug

Slide 28 - Quiz

Welk onderdeel is niet wettelijk verplicht op een etiket?
A
Naam van de client
B
Naam van de patiënt
C
Telefoonnummer van de praktijk
D
Hoeveelheid van het diergeneesmiddel

Slide 29 - Quiz

Wat is spuitplek?
A
Een reactie van het lichaam op een prikkeling
B
Een ontsteking als reactie op een injectie
C
De plaats van een injectie
D
Een plek met littekenweefsel na een genezen ontsteking

Slide 30 - Quiz

Wat is een contra-indicatie?
A
Reden om bepaalde medicatie voor te schrijven
B
Bijwerkingen die kunnen optreden bij bepaalde indicaties
C
Reactie van het lichaam op een bepaald medicijn
D
Reden om bepaalde medicatie niet voor te schrijven

Slide 31 - Quiz

Wat is de cascade regeling voor diergeneesmiddelen
A
Regeling voor het uitgeven van diergeneesmiddelen
B
Regeling voor het kopen van diergeneesmiddelen
C
Regeling voor geneesmiddelen
D
Regeling die de behandel mogelijkheden voor DA vergroot

Slide 32 - Quiz