Yuverta

Groene productie H3: 3.3, 3,4, 3.5

Hoofdstuk 3- Productie dieren houden
Groene productie 

1 / 31
next
Slide 1: Slide
Groene productieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3,4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3- Productie dieren houden
Groene productie 

Slide 1 - Slide

Terug blik- vorige les!

Slide 2 - Slide

Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
Een diersoort kun je onderverdelen in meerdere rassen
B
Een ras kun je onderverdelen in meerdere diersoorten
C
Beide antwoorden zijn waar
D
Beide antwoorden zijn niet waar

Slide 3 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een primair geslachtskenmerk bij een varken?
A
De zeug heeft tepels
B
De beer is agressiever
C
De zeug heeft een baarmoeder
D
De beer heeft slagtangen

Slide 4 - Quiz

Noem twee secundaire geslachtskenmerken van een haan

Slide 5 - Open question

Waaraan kun je zien dat een koe bronstig is?

Slide 6 - Open question

Een koe die afkalft krijgt vaak ……. jong(en)
A
2
B
1
C
4
D
3

Slide 7 - Quiz

Wat is biest?
A
De melk die de koe de eerste twee weken geeft
B
De eerste moedermelk die een kalf drinkt
C
De melk die de koe de eerste week geeft
D
De melk die de koe de eerste 3 dagen geeft

Slide 8 - Quiz

Welke woorden staan in de juiste volgorde, waarbij speenleeftijd het laatste woord is?
A
bronstig – dekken – drachtig – geboorte – speenleeftijd
B
dekken – bronstig – geboorte – drachtig – speenleeftijd
C
drachtig – dekken – bronstig – geboorte – speenleeftijd
D
geboorte – dekken – drachtig – bronstig - speenleeftijd

Slide 9 - Quiz

De gebitten van een alleseter en van een vleeseter verschillen van elkaar.

Wat heeft de alleseter wel en de vleeseter niet?
A
hoektanden
B
snijtanden
C
knobbelkiezen
D
plooikiezen

Slide 10 - Quiz

Sleep de kiezen en tanden naar de juiste voereter.
Carnivoor
Herbivoor
Omnivoor
Ze hebben knipkiezen en hoektanden.
Ze hebben knobbelkiezen.
Ze hebben snijtanden en plooikiezen.

Slide 11 - Drag question

Zaadeter
  • zaden moeilijk verteerbaar
  • spiermaag
  • steentjes 
  • cloaca = gecombineerde darm- en urine-uitgang
  • ook ei gaat door cloaca

Slide 12 - Slide

Op welke plek in het maag-darmstelsel van de kip worden zaden fijngemalen?
A
darmen
B
kliermaag
C
spiermaag
D
krop

Slide 13 - Quiz

soorten voer
ruwvoer
  • voer met veel structuur
krachtvoer 
  • weinig structuur, geeft veel energie
onderhoudsvoer
  • voldoende om in leven en gezond te houden 
productievoer
  • voor een dier dat bv eieren of melk produceert

Slide 14 - Slide

Verzorging
dagelijkse verzorging
  • bv: voeren, melken, schoonhouden voergang

periodieke verzorging
  • bv: bekappen van klauwen, ontwormen, inenten

Slide 15 - Slide

Wat is deze man aan het doen?
A
Dierenverblijf aan het vegen
B
Dierenverblijf aan het poetsen
C
Dierenverblijf aan het ontsmetten
D
Dierenverblijf aan het reinigen

Slide 16 - Quiz

Hygiëne
  • Zoönose: besmetting van een infectieziekte van dier op mens.

  • Ziektekiemen: bacteriën, virussen, parasieten of schimmel

  • Ontsmet: doden van ziektekiemen met ontsmettingsmiddel

Slide 17 - Slide

Wat is een zoönose?
A
Besmetting van het dier
B
Besmetting van de mens
C
Dodelijke ziektekiemen
D
Besmetting van dier op mens

Slide 18 - Quiz

schone en vuile weg

  • Schone weg: bedrijf zelf
  • Vuile weg: bezoekers. Mensen en materialen worden ontsmet
  • Nieuwe of zieke dieren worden in quarantaine gedaan
  • Dode dieren gaan in de kadaverbak

Slide 19 - Slide

Hieronder staan een aantal bedrijfsmiddelen.
Welke van deze bedrijfsmiddelen zit aan de vuile weg?
A
een bezem om het voer aan te vegen
B
een kadaverbak om dode dieren in te leggen
C
een hogedrukspuit om de stallen schoon te spuiten
D
een voerkar om krachtvoer te geven

Slide 20 - Quiz

Waarom wordt een nieuw dier in een quarantaineverblijf geplaatst?
A
Om te kijken of het dier eventuele ziektes bij zich draagt
B
Om het dier te laten wennen aan zijn nieuwe omgeving
C
Om te kijken of het dier wel voldoende eet
D
Om te kijken of het dier tam is

Slide 21 - Quiz

Welzijn
verrijking: leefomgeving zo dat het dier natuurlijk gedrag kan vertonen.

Vijf vrijheden
  • vrij van honger en dorst
  • vrij van ongemak
  • vrij van pijn, verwonding en ziekte
  • vrij van angst en stress
  • vrij om normaal gedrag te vertonen

Slide 22 - Slide

Waarvoor dient hokverrijking bij varkens?
A
de productie van varkens wordt zo goedkoper.
B
de varkens hebben zo altijd iets te onderzoeken.
C
om ervoor te zorgen dat varkens genoeg eten
D
om ervoor te zorgen dat varkens niet ziek worden

Slide 23 - Quiz

Gezond of ziek

Kijk naar het uiterlijk
Kijk naar het gedrag
Kijk naar of ze eten

Slide 24 - Slide

Gezondheidscontrole
Checklist met controlepunten:
- Huid
- Slijmvliezen
- Klauwen
- Zintuigen
1
Slijmvliezen: roze en vochtig
Rond de ogen, 
de mond,
de neus,
de geslachtsorganen
3
Spijvertering en mest belangrijke controlepunten.
2
Rode vliezen:
ontsteking of infectie
 
4
Te witte slijmvliezen:
bloedarmoede
5

Slide 25 - Slide

meten is weten

PAT-waarden
- de hartslag (P=pols)
- de ademhaling (A)
- de lichaamstemperatuur (T)
Normaalwaarden
Deze moet je kennen om te bepalen of die:
- te hoog is (bv koorts)
- te laag is (bv onderkoeling)

Slide 26 - Slide

Wat zijn kenmerken van een gezond dier?
A
Verkleurde huid
B
Roze slijmvliezen
C
Rode slijmvliezen
D
witte slijmvliezen

Slide 27 - Quiz

Sleep de waarneming naar gezond of ziek.
gezond
ziek
een dier met bleke slijmvliezen
een dier met dromerig gedrag
een dier met een glanzende vacht
een dier met stevige ontlasting
een dier met vochtige ogen

Slide 28 - Drag question

Identificatie en registratie

registratie verplicht bij productiedieren 
  • oormerk
  • chip

digitale lijst
strenge controle door Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Slide 29 - Slide

Hoe groter een melkveebedrijf, hoe minder mensen er werken. Waarom is dat?
A
Grote melkveebedrijven hebben geen geld voor personeel.
B
Grote melkveebedrijven kunnen geen mensen vinden om daar te werken.
C
Grote melkveebedrijven hebben veel werk geautomatiseerd mbv robots.

Slide 30 - Quiz

PTA theorietoets
Hiervoor moet je leren, les 1 t/m 6 van:
  • H1: vermeerderen, telen en oogsten
  • H2: groei van gewassen
  • H3: productiedieren houden
tips voor het leren:
  • ken alle begrippen (blauwe woorden in de tekst) goed. (flitskaarten)
  • maak samenvattingen/ begrippenlijsten
  • maak de test jezelf.
  • controleer jezelf op de leerdoelen, kan/ kun je de leerdoelen?
  • bekijk de examentrainer (op blz. 13 staan nog meer tips voor het leren/ oefenen)
  • EN begin op tijd met leren!

Slide 31 - Slide