Wat zit er in de ruimte tussen de cellen in de afbeelding links en wat zit daar in de afbeelding rechts?
A
Links zit tussencelstof en rechts ook.
B
Alleen links zit tussencelstof.
C
Alleen rechts zit tussencelstof.
Slide 4 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Waar of niet waar?
Het weefsel links is beenweefsel Het weefsel rechts is kraakbeenweefsel
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
bekijk de afbeelding over kalk en lijmstoffen in botten. welke uitspraak is waar ?
A
Lijn A gaat over lijmstof en lijn B gaat over kalkstof
B
Lijn B gaat over lijmstof en lijn A gaat over kalkstof
C
beide kunnen daar nooit over gaan, zijn onzin
Slide 6 - Quiz
Hiernaast zie je een tekening van een gewricht. Wat is het juiste antwoord?
A
A = rolgewricht B= een scharniergewricht C = Kogelgewricht
B
A = een scharniergewricht B= Kogelgewricht C = rolgewricht
C
A = Kogelgewricht B= een scharniergewricht C = rolgewricht
D
A = Kogelgewricht B= een rolgewricht C = scharniergewricht
Slide 7 - Quiz
Wat zijn antagonisten, kies het juiste antwoord.
A
Spieren die een tegengestelde beweging mogelijk maken
B
Spieren die jouw arm bewegen.
C
Spieren die onwillekeurig doorwerken
D
Spieren dat altijd werken.
Slide 8 - Quiz
Bij een kraakbeen verbinding is (vul in) .... beweging mogelijk tussen de botten
A
Geen
B
Een klein beetje
C
Veel
Slide 9 - Quiz
Bij welk type gewricht is er beweging in meerdere richtingen mogelijk?
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht
Slide 10 - Quiz
Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.
.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren
2: spieren
B
1: pezen
2: pezen
C
1: pezen
2: spieren
D
1: spieren
2: pezen
Slide 11 - Quiz
wat is de functie van een kraakbeenlaagje in het gewricht?
A
Ze gaan slijtage tegen
B
Houden het gewricht op zijn plaats
C
Ze maken de botten buigzamer
D
Ze maken de botten stevig
Slide 12 - Quiz
Hoe zitten de ribben aan het borstbeen vast?
A
gewricht
B
vergroeiing
C
naadverbinding
D
kraakbeenverbinding
Slide 13 - Quiz
Naadverbinding
Vergroeid
Gewricht
Kraakbeen
Slide 14 - Drag question
Wat wordt er beschermd door onze borstkas
A
maag en nieren
B
hart en longen
C
hersenen
D
darmen en maag
Slide 15 - Quiz
Sleep de namen naar de juiste plek
Spaakbeen
Ellepijp
middenhands
beentjes
handwortel
beentjes
vingerkootjes
Slide 16 - Drag question
Sleep de nummers naar de juiste naam
Beenderen van het been
dijbeen
scheenbeen
middenvoetsbeen
kuitbeen
1
3
5
6
Slide 17 - Drag question
Welk nummer geeft het heiligbeen aan. En wat voor beenverbinding is dat?
Slide 18 - Open question
Sleep de de vakjes links naar de juiste plek
kort en dik
lang en dun
Een spier die samentrekt
Een spier die ontspannen is
Slide 19 - Drag question
Bekijk de tekening. Kan dit een afbeelding van een lendenwervel zijn? Antwoord uitleggen
Slide 20 - Open question
*Een beenmergpunctie is een ingreep om beenmergcellen te verkrijgen. Deze beenmergcellen zijn nodig voor onderzoek. Hiermee kan bijvoorbeeld leukemie opgespoord worden. Beenmerg zit in het midden van bepaalde beenderen. In beenmerg zitten cellen waaruit de bloedplaatjes, de rode bloedcellen en de witte bloedcellen gemaakt worden. Bij bepaalde bloedziekten zitten er afwijkende cellen in het beenmerg. Door een beenmergpunctie kunnen deze afwijkende cellen worden opgespoord. In welk bot kan bovenstaande beenmergpunctie uitgevoerd worden?
A
dijbeen
B
heupbeen
C
lendenwervel
D
opperarmbeen
Slide 21 - Quiz
Welk cijfer geeft in de afbeelding het heiligbeen aan?
Slide 22 - Open question
Lees de informatie uit de afbeelding. Bij hypermobiliteit zijn de gewrichten minder stevig en soepeler dan gebruikelijk. Welke onderdelen van een gewricht zijn bij hypermobiliteit minder stevig?
Slide 23 - Open question
Lees de informatie uit de afbeelding. Bij hypermobiliteit is er meer kans op gewrichtsslijtage, doordat de botten van het gewricht vaker tegen elkaar aan komen. Welk onderdeel van een gewricht slijt dan vooral?
Slide 24 - Open question
Tussen de ribben en de wervels zitten gewrichten.
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quiz
Als je lijmstof uit een bot haalt, wordt het bot zacht en buigzaam.
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Welke uitspraak over de wervelkolom is juist?
A
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
B
De wervelkolom heeft een dubbele C-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
C
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de buikspieren.
D
De wervelkolom heeft een dubbele S-vorm die wordt ondersteund vanuit de rugspieren.
Slide 27 - Quiz
Bij welke van deze beenverbindingen is de minste beweging mogelijk?
A
1
B
2
C
3
Slide 28 - Quiz
Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme 1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen 2. Het skelet beschermt een aantal organen 3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam
Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3
Slide 29 - Quiz
Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens. Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen
10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen
10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp
10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp
10 = handwortelbeentjes
Slide 30 - Quiz
Wat gebeurt er als de antagonist van de buigspier van het rechterbeen zich samentrekt?
A
Dan buigt het rechterbeen zich.
B
Dan strekt het rechterbeen zich.
C
Dan buigt het linkerbeen zich.
D
Dan strekt het linkerbeen zich
Slide 31 - Quiz
Hiernaast zie je het geraamte van een vogel. Wat stellen de letters G en H voor?
A
G = borstbeen
H = dijbeen
B
G = sleutelbeen
H = opperarmbeen
C
G = borstbeen
H = opperarmbeen
D
G = sleutelbeen
H = dijbeen
Slide 32 - Quiz
Op welke manier zijn de botten van vogels aangepast zodat ze kunnen vliegen?
A
De botten zijn kort, dik en zwaar
B
De botten zijn kort, dun en licht
C
De botten zijn lang, dik en licht
D
De botten zijn lang, dun en licht
Slide 33 - Quiz
Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn. Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen
Slide 34 - Quiz
Hiernaast zie je de schedel van een paard. Wat stellen de nummers e, f en i voor?