This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefenles
Gaswisseling en uitscheiding
Slide 1 - Slide
Basisstof 1 en 2
1 gaswisseling
2 longventilatie
Slide 2 - Slide
Diffusie
actief transport
gefaciliteerd transport
passief transport
Slide 3 - Drag question
vocht longblaasje
Hoge zuurstof concentratie
Hoge concentratie CO2
1 cellaag dik
haarvaten rondom longblaasje
Zuurstof gaat in de rode bloedcellen
CO2 diffundeert naar de lucht
Rode bloedcel transporteert de zuurstof
Slide 4 - Drag question
Welke manier van ademhalen wordt er in de afbeelding hiernaast weergegeven?
A
Buik-ademhaling
B
Borst-ademhaling
C
Buik en borst-ademhaling
D
Middenrif-ademhaling
Slide 5 - Quiz
1
5
6
7
Vitale capaciteit
Ademvolume
Restvolume
Longvolume
Slide 6 - Drag question
Welk deel van de hersenen regelt de ademhaling?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
Slide 7 - Quiz
Naast het middenrif spelen ook de ribben een rol bij de ademhaling.
In welke richting bewegen het middenrif en de ribben zich bij het inademen?
A
Zowel het middenrif als de ribben bewegen zich dan omhoog.
B
Het middenrif beweegt zich dan omhoog, de ribben omlaag.
C
Het middenrif beweegt zich dan omlaag, de ribben omhoog.
D
Zowel het middenrif als de ribben bewegen zich dan omlaag.
Slide 8 - Quiz
Bij de mens spelen bij de ademhaling de volgende spieren een rol: -spieren tussen de ribben, -spieren van het middenrif en -spieren van de buikwand. Welke van deze spieren trekken zich samen bij een zeer krachtige uitademing?
A
alleen de spieren van de buikwand
B
alleen de spieren van het middenrif.
C
bepaalde spieren tussen de ribben en de spieren van de buikwand.
D
bepaalde spieren tussen de ribben en de spieren van het middenrif.
Slide 9 - Quiz
Bij reanimatie wordt mond op mond beademing toegepast. De diffusiesnelheid van zuurstof neemt daardoor toe. Welke factor maakt dat de diffusie snelheid toeneemt?
A
Het verschil in partiële zuurstofdruk wordt kleiner
B
De diffusieafstand wordt kleiner
C
Het concentratieverschil wordt groter
D
Het diffusieoppervlak wordt groter
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Iemand hyperventileert, dat wil zeggen dat hij zijn longventilatie sterk vergroot. Door deze vergrote longventilatie verandert de pH van het bloed. Zal de pH door de vergrote longventilatie stijgen of dalen? Wat is de oorzaak van deze pH-verandering? De pH zal:
A
stijgen, doordat het O2-gehalte van het bloed stijgt
B
stijgen, doordat het CO2-gehalte van het bloed daalt
C
dalen, doordat het O2-gehalte van het bloed stijgt
D
dalen, doordat het CO2-gehalte van het bloed daalt
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
3 de lever
Slide 14 - Slide
glucose wordt in de lever omgezet naar...
A
glycogeen
B
glucagon
C
insuline
D
maltose
Slide 15 - Quiz
Als eiwitten voor verbranding worden gebruikt, wordt in het lichaam minder glucose verbruikt. Wordt glucose die niet verbruikt wordt uitgescheiden door de lever? En door de nieren?
A
Nee, door geen van deze organen.
B
Niet door de lever, maar wel door de nieren.
C
Wel door de lever, niet door de nieren.
D
Zowel door de lever als door de nieren.
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
Hoeveel aanvoerende bloedvaten heeft de lever en hoeveel afvoerende?
A
1 aanvoerend, 1 afvoerend
B
1 aanvoerend, 2 afvoerend
C
2 aanvoerend, 1 afvoerend
D
2 aanvoerend, 2 afvoerend
Slide 18 - Quiz
Welke organen worden verbonden door de poortader. En in welke richting stroomt het bloed?
A
Nier > Darm
B
Darm > Lever
C
Lever > Nier
D
Lever > Darm
Slide 19 - Quiz
Elisa heeft een avondje flink gedronken. In de lever wordt ethanol afgebroken. In welk van de volgende bloedvaten zal haar ethanol-concentratie het laagst zijn. De meting vindt ongeveer 1 uur na haar laatste alcoholische consumptie plaats
A
poortader
B
leverader
C
leverslagader
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
4 nieren
Slide 22 - Slide
Bij een ontsteking zit er soms eiwit in de urine. Welk deel van het nefron werkt dan niet goed?
A
Het kapsel van Bowman
B
Het eerste gekronkelde deel
C
De lis van Henle
D
Het tweede gekronkelde deel
Slide 23 - Quiz
Wat is terugresorptie?
A
Verplaatsen van nuttige stoffen van het bloed naar de voorurine
B
Verplaatsen van nuttige stoffen van de voorurine naar het bloed
C
Verplaatsen van afvalstoffen van het bloed naar de voorurine
D
Verplaatsen van afvalstoffen van de voorurine naar het bloed
Slide 24 - Quiz
BiNaS 85B. Wordt natrium teruggeresorbeerd?
A
Ja, want er zit minder natrium in urine dan in voorurine
B
Ja, want de natriumconcentratie in de voorurine is maar 1x groter ipv 70x
Slide 25 - Quiz
Je drinkt achter elkaar een liter water. Wat gebeurt er daarna met de ADH concentratie van je bloed? En met de terugresorptie van water?
A
ADH gaat omhoog,
terugresorptie water neemt toe
B
ADH gaat omhoog,
terugresorptie water neemt af
C
ADH gaat omlaag
terugresorptie water neemt toe
D
ADH gaat omlaag
terugresorptie water neemt af
Slide 26 - Quiz
EPO wordt gemaakt in de nieren: via welke weg verlaat EPO de nieren om in het beenmerg effect te hebben?
A
via de nieraders
B
via de nierslagaders
C
via het nierbekken
D
via de urineleiders
Slide 27 - Quiz
Welk proces in de nieren zorgt voor het verschil in glucoseconcentratie tussen voorurine en urine? (binas)
A
diffusie
B
osmose
C
actief transport
D
passief transport
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
Waar in het nefron vindt de terugresorptie van vocht uit de voorurine plaats?
A
Verzamelbuis
B
Lis van Henle
C
Kapsel van Bowman
D
Nierbekken
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Slide
Hongeroedeem wordt veroorzaakt door een tekort aan eiwitten in het voedsel. De weefsels zwellen op door ophoping van weefselvloeistof. Produceren de nieren bij iemand met hongeroedeem meer of minder voorurine dan normaal en waardoor wordt dat veroorzaakt?
A
Meer, doordat de osmotische waarde van eiwitten in het bloed zo laag is
B
Minder, doordat de eiwitten in het bloed meer water uit de voorurine in het nierkapseltje halen
C
Minder, doordat de nierkanaaltjes meer water terugresorberen om de osmotische waarde niet te veel te laten stijgen
D
Minder, doordat er minder energie is voor de actieve terugresorptie
Slide 32 - Quiz
5 de huid
Slide 33 - Slide
Je wordt geprikt door een mug. De mug zuigt bloed. Tot in welke huidlaag steekt de zuigsnuit van de mug?
A
hoornlaag
B
kiemlaag
C
lederhuid
D
onderhuids bindweefsel
Slide 34 - Quiz
Met mijn basiskennis van dit thema zit het wel goed...