Meervoud A1

Het meervoud
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het meervoud

Slide 1 - Slide

Het meervoud
Eén is enkelvoud
Twee of meer is meervoud

Slide 2 - Slide

Meervoud
Het meervoud in het Nederlands

-en
-s

Slide 3 - Slide

meervoud +en

Slide 4 - Slide

voet - voeten
Zo maak je het meervoud:
                      een voet - twee voeten
                      een wang - twee wangen
                      een arm - twee armen
                      en tand - tien tanden

Je maakt het meervoud vaak met -en

Slide 5 - Slide

woorden met een korte klank
een pan - vier pannen - pannenkoeken
een lip - twee lippen
een zus - vijf zussen
een bed - drie bedden

Slide 6 - Slide

Wat is het meervoud van bord?

Slide 7 - Open question

Wat is het meervoud van taart?

Slide 8 - Open question

Wat is het meervoud van kip?

Slide 9 - Open question

Wat is het meervoud van hand?

Slide 10 - Open question

Een lange klank
Het enkelvoud   heeft twee dezelfde klinkers 

één been        - twee benen
één oog          - twee ogen
één muur       - vier muren
één raam        - vijf ramen 

Slide 11 - Slide

Let op! de -f en de -s
Is de laatste letter een
-> Je schrijft het meervoud met een v.
                                     
                                     een neef - twee neven
                                     een vijf - vijf vijven 



5

Slide 12 - Slide

Let op! de -f en de -s
Is de laatste letter een s
-> Je schrijft het meervoud met een :

                                         een huis - veel huizen
                                         een muis - twee muizen 

Slide 13 - Slide

Wat is het meervoud van brief?

Slide 14 - Open question

Wat is het meervoud van straat?

Slide 15 - Open question

Wat is het meervoud van doos?

Slide 16 - Open question

Wat is het meervoud van school?

Slide 17 - Open question

meervoud met -s

Slide 18 - Slide

MEERVOUD met -S
Na -e, -el, -en, -em  en  -er  schrijf je een -s in het meervoud.

een meisje - twee meisjes
een sleutel - twee sleutels
een jongen - drie jongens
een bezem - drie bezems
een dokter - vier dokters
de lepels

Slide 19 - Slide

Wat is het meervoud van winkel?

Slide 20 - Open question

Wat is het meervoud van ijsje?

Slide 21 - Open question

Wat is het meervoud van badkamer?

Slide 22 - Open question

Wat is het meervoud van oven?

Slide 23 - Open question

Wat is het meervoud van jongen?

Slide 24 - Open question

Wat is het meervoud van vinger?

Slide 25 - Open question

Hebben jullie nog vragen?

Slide 26 - Open question

nu alles door elkaar

Slide 27 - Slide

tafel
A
tafels
B
tafelen
C
tafellen
D
tafen

Slide 28 - Quiz

badkamer
A
badkameren
B
badkamerren
C
badkamers
D
baddenkamer

Slide 29 - Quiz

vliegtuig
A
vliegtuigs
B
vliegtuigen
C
vliegtuiggen
D
vliegentuig

Slide 30 - Quiz

bus
A
busen
B
bussen
C
buss

Slide 31 - Quiz

druif
A
druifs
B
druifen
C
druiffen
D
druiven

Slide 32 - Quiz

trap
A
traps
B
trapen
C
trappen

Slide 33 - Quiz

kaas
A
kaasen
B
kaazen
C
kasen
D
kazen

Slide 34 - Quiz