Taalverzorging H2.3 verwijswoorden en signaalwoorden goed gebruiken les 4

Taalverzorging H2.3 verwijswoorden en signaalwoorden goed gebruiken
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Taalverzorging H2.3 verwijswoorden en signaalwoorden goed gebruiken

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden
  • Om een tekst wat aantrekkelijker te maken.
  • Kies het juiste verwijswoord.
  • Bedenk eerst of het woord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
  • Zoek dan in het schema het juiste woord.

Slide 2 - Slide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 3 - Slide

Waar verwijst het woord tussen haakjes naar?
Een jongen werd verhoord op het politiebureau toen (daar) iets bijzonders gebeurde.
A
Een jongen
B
Werd verhoord
C
Op het politiebureau
D
Iets bijzonders

Slide 4 - Quiz

Waar verwijst het woord tussen haakjes naar?
De docente legt verwijswoorden uit, want (zij) wil dat je het begrijpt!
A
De docente
B
verwijswoorden
C
want
D
het

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

De familie heeft gekozen dat ... wel Sinterklaas gaat vieren.
Welk verwijswoord?
A
hun
B
hen
C
ze
D
hij

Slide 8 - Quiz

Het boek ... ik moet lezen.
A
dat
B
wat
C
die
D
deze

Slide 9 - Quiz

De jongen ... in de klas zit.
A
dat
B
wat
C
die
D
deze

Slide 10 - Quiz

... hebben een vraag.
A
Hun
B
Zij
C
Die
D
Deze

Slide 11 - Quiz

Ik geef ... een cadeau.
A
ze
B
zij
C
hen
D
hun

Slide 12 - Quiz

Dat is echt het leukste .. ik heb gedaan!
A
wat
B
dat

Slide 13 - Quiz

Dit is alles ... je moet weten!
A
wat
B
dat

Slide 14 - Quiz

Signaalwoorden (voegwoorden)
Voegwoorden zijn woorden die woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden. 
Een signaalwoord laat zien welk verband er aan wordt gegeven. 
Wat is het signaalwoord én verband in deze zin? 
De docente legt de signaalwoorden uit, want ze wil dat je het begrijpt! 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Bedenk één zin met een passend signaalwoord voor tegenstelling.

Slide 17 - Open question