2.3 Grammatica

2.3 Grammatica
Je leert ...
dat het onderwerp vertelt wie of wat iets doet;
dat je het onderwerp van de zin kunt vinden met de vraagproef of de getalsproef;
hoe je zinnen in zinsdelen verdeelt.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

2.3 Grammatica
Je leert ...
dat het onderwerp vertelt wie of wat iets doet;
dat je het onderwerp van de zin kunt vinden met de vraagproef of de getalsproef;
hoe je zinnen in zinsdelen verdeelt.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Zinsdeel: onderwerp
Bij de vraagproef stel je de vraag: wie of wat + alle werkwoorden? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
Bij de getalsproef verander je de persoonsvorm van het enkelvoud naar het meervoud, of natuurlijk andersom ! Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Grammatica: zinsdelen
De persoonsvorm (pv) is een werkwoord. Je vindt de persoonsvorm met de tijdproef
Staat de zin in de tegenwoordige tijd? Zet hem dan in de verleden tijd.
En andersom

Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Video bij hoofdstuk 1 over grammatica.
Over de persoonsvorm en zinsdelen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 5 - Video

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tom een scheur.'
A
zijn
B
Tom
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'Houd eens je mond.'
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

wat is de persoonsvorm:
Jacob wil heel graag gamen.
A
Jacob
B
gamen
C
wil
D
graag

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de persoonsvorm?
'Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?'
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een persoonsvorm altijd voor een woord?
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Grammatica: zinsdelen
Je maakt zinsdelen volgens twee stappen.

Zoek de persoonsvorm. Deze / zet / je tussen twee schuine streepjes.
Alle woorden die je samen voor de persoonsvorm kunt zetten, vormen één zinsdeel. 
Deze woorden / zet / je / ook / tussen twee schuine streepjes.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions


1. zoek eerst de persoonsvorm (pv)
2. zoek welke zinsdelen er vóór de persoonsvorm passen
3. plaats zinsdeelstrepen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm en zet deze tussen 2 streepjes: 
je hebt het eerste zinsdeel al gevonden!

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Stap 2: welke woorden kunnen vóór de persoonsvorm staan? Puzzelen en schuiven maar!

De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

  • De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
  • Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
  • Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven


De dokter  heeft  aan de patiënt een pijnlijke prik  gegeven

Slide 18 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

De baby slaapt zacht

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

In de middag probeerde hij te leren

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Op het terras valt de plant opeens om

Slide 22 - Open question

Moeilijk, want een splitsbaar werkwoord en een dubbelzinnige zin.