2F Mittwoch, den 12. Juni Modalverben Kapitel 8

Mittwoch, den 12. Juni 2024 
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 23
  • Ziele
  • Was hast du gelernt?
  • Machen Aufgaben
  • Modalverben und möchten üben
  • Hausaufgaben Woche 24
  • Zum Schluss

1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Mittwoch, den 12. Juni 2024 
  • Willkommen
  • Nachsehen Aufgaben Woche 23
  • Ziele
  • Was hast du gelernt?
  • Machen Aufgaben
  • Modalverben und möchten üben
  • Hausaufgaben Woche 24
  • Zum Schluss

Slide 1 - Slide

Nakijken Aufgaben Woche 23
Aufgabe    21                    Seite 79
Aufgaben 22 und 23    Seite 80

Slide 2 - Slide

Ziele
  • Du kannst die Modalverben können, dürfen, müssen und wissen im Präsens verwenden.
  • Du kannst die Modalverben sollen, wollen, mögen im Präsens verwenden.
  • Du kannst das Verb möchten im Präsens verwenden

Slide 3 - Slide

Beachtungswerte Punkte Modalverben und möchten
  • Wat kun je vertellen over de stam van Modalverben?
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de stam?
  • Bij welk Modalverb veranderd de stam niet bij enkelvoud?
  • Wat kun je vertellen over de uitgang van Modalverben? 
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden is er geen uitgang bij Modalverben?
  • Wat kun je vertellen over möchten?
  • Wat is anders bij möchten?

Slide 4 - Slide

Wat wordt de stam bij Modalverben => enkelvoud?
  • können
  • sollen
  • dürfen
  • mögen
  • müssen
  • wissen
  • wolllen

Slide 5 - Slide

Machen Aufgaben Seiten 80-81
  • Aufgaben 24 t/m 26
  • Selbständig machen
  • Fertig (klaar): Lernen Grammatik A + B Seiten 78 + 81
  • Besprechen Aufgaben 24 t/m 26
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Du (mogen) .... heute früher nach Hause gehen.
Vertaal en zet in de juiste vorm.

Slide 7 - Open question

Der Lehrer sagt: "Ihr (moeten) .... eure Hausaufgaben machen.
Vertaal en zet in de juiste vorm.
(Welke `moeten` wordt bedoeld?)

Slide 8 - Open question

Ich (kunnen) .... dir helfen.
Vertaal en zet in de juiste vorm.

Slide 9 - Open question

Wir (moeten) .... noch viel lernen, sonnst schaffen wir die Prüfung nicht.
Vertaal en zet in de juiste vorm.
(Welke `moeten` wordt bedoeld?)

Slide 10 - Open question

.... (weten) Sie vielleicht den Weg?
Vertaal en zet in juiste vorm.

Slide 11 - Open question

"Ihr (moeten) .... sofort damit aufhören", rief der Chef.
Vertaal en zet in de juiste vorm.
(Welke `moeten` wordt bedoeld?)

Slide 12 - Open question

Sein Sohn .... (willen) Arzt werden.
Vertaal en zet in de juiste vorm.

Slide 13 - Open question

(Moeten) .... er schon wieder so früh weg? - Ja, morgen hat er eine Prüfung und er .... (moeten) noch viel studieren.
Vertaal en zet in de juiste vorm.
(Welke `moeten` wordt bedoeld?)

Slide 14 - Open question

Er (zou graag willen) .... ein Eis kaufen, aber er hat kein Geld dabei.
Vertaal en zet in de juiste vorm.

Slide 15 - Open question

.... (weten) du wie den Jungen heißt.
Vertaal en zet in juiste vorm

Slide 16 - Open question

Hausaufgaben Woche 24
Leren bladzijde 78 (groene kader): Grammatik A
Leren bladzijde 81 (groene kader): Grammatik B

Machen:
Aufgabe 28
Wiederholung 1 t/m 4 Seiten 160-161

Slide 17 - Slide

+ nog extra oefeningen LessonUp Grammatik K8

Slide 18 - Slide

Noteer in je schrift!!!
Vervoeg het volgende zwakke werkwoord: baden
ich
du
er/sie/es
wir 
ihr
sie/Sie
Laat naast dit werkwoord voldoende ruimte voor een 'Modalverb'.

Slide 19 - Slide

Möchten
Stam eindigt op een t!!
Ezelsbruggetje: eindigt de stam op een d/t begint de uitgang altijd met een e. Deze regel geldt ook voor möchten, maar.....

Uitzondering op uitgang:
bij er/sie/es/manniet et    →   als uitgang
er/sie/es/man möcht                    er/sie/es/man antwortet

Slide 20 - Slide

Modalverben: 
  • Modale hulpwerkwoorden (modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen. Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn zullen, kunnen, mogen, moeten, willen. 
  • Als je bijvoorbeeld zegt: 'Petra kan zwemmen', zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan 'Petra zwemt', een zin zonder modaal hulpwerkwoord.
  • In het Duits zijn er ook modale hulpwerkwoorden (modalverben) zoals bijvoorbeeld: willen, können, müssen, mögen, sollen en dürfen. 

Slide 21 - Slide

Modalverben 
  • Wat is het verschil tussen stam zwakke werkwoorden en Modalverben?
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden wordt de stam anders bij Modalverben?
  • Wat zijn de verschillen tussen het vervoegen van Modalverben en zwakke werkwoorden?
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden is er dus géén uitgang achter de stam?
  • Welke aandachtspunten zijn er nog te vertellen m.b.t. Modalverben?
  • Wat betekenen de Modalverben?

Slide 22 - Slide

Modalverben Präsens
De Duitse Modalverben verschillen in twee belangrijke opzichten van de gebruikelijke vervoeging van zwakke werkwoorden:

  1. de enkelvoud: ich, du, er, sie, es krijgt de stam een klinkerwisseling.               Bijv. 'ich kann' en 'wir können', 'er weiß, wir wissen'
  2. bij ich en er, sie, es krijg je géén uitgang. Bv. 'ich darf' én 'er darf' (dus niet 'darft!').
  3. extra bij wissen => enkelvoud ß in plaats van ss

Slide 23 - Slide