Taal Compleet Grammatica thema 3

• Nederlands
• ISK

en maar want dus of

en = +

maar = tegenstelling

want = rede

dus = logisch gevolg

of = keuze

3.1 blz. 96

Lees de blauwe woorden.

Grammatica Thema 3

- Omdat en want (3.2 blz 99)

1. Je maakt twee (hoofd)zinnen aan elkaar. Je gebruikt  de woorden omdat of want.
   

Ik ga niet naar buiten.

Het regent heel hard.

Maak de zinnen aan elkaar. Een met want en een met omdat. 

_______________________________________________________________

Schrijf de zinnen. Let op de komma!

Ik -----------------------------------------------------

Ik__________________________________________________

Omdat_____________________________________________

Ik ga niet naar buiten.

Het regent heel hard.

Ik ga niet naar buiten, want het regent heel hard.

Ik ga niet naar buiten, omdat het heel hard regent.

Omdat het heel hard regent, ga ik niet naar buiten.

 Als

Je maakt twee (hoofd)zinnen aan elkaar. Je gebruikt hiervoor het woord als.

Ik ga fietsen.

De bussen rijden niet.

Schrijf de zinnen. Let op de komma!

Ik_______________________________________

Als______________________________________

Ik ga fietsen.

De bussen rijden niet.

Ik ga fietsen, als de bussen niet rijden

Als de bussen niet rijden, (dan) ga ik fietsen.

Geef antwoord met 'als'

Wanneer ga je naar huis? Als .....

Wanneer komt de koning in de stad? Als.....

Wanneer ga je naar de huisarts? Als ...

Wanneer leggen de vogels eieren? Als ....

Om  te (3.4 blz. 105)

Wat leuk om je weer te zien!

Ik ga even naar de markt om kaas te kopen.

Ik ben te moe om nog te koken.

Ik ga naar de apotheek om mijn medicijnen op te halen. 

maak de zinnen af

Wat leuk om .......................

Ik ga even naar de markt om ..........................

Ik ben te moe om ..............................................

Ik ga naar de apotheek om ........................................................ 

tekst 42, blz. 107

Lees de blauwe woorden

scheidbare werkwoorden (3.6)

 schoonmaken

opruimen

invullen

ophalen

meenemen

maak de zinnen

Jij ..................vandaag de keuken .........................                 (schoonmaken)

Wanneer .................... je je kamer ...................?                              (opruimen)

Hij ................... het formulier ...............                                                  (invullen)

Morgen ..................... ik de kinderen ........, doe jij het vandaag? (ophalen)

En .................... ook de rugzakjes .............                                      (meenemen)

Hij zegt, denkt, hoopt dat .....

Hij vraagt of ........

Net als na 'omdat' en 'als' komt het werkwoord achterin de zin.

Hij zegt dat hij volgende week vakantie heeft.

Ik denk dat ik ook vakantie heb.

Ik hoop dat het lekker weer wordt.

Hij vraagt of de vakantie leuk was.

zet een rondje om het werkwoord.

3.11 blz 122 en 123

Lees de blauwe woorden in de tekst

Foto - foto's.  3.12 blz 126

Leer de regels van het meervoud.

Zet in het meervoud

- De sleutel __________________

- De auto __________________

- De fiets __________________

- Het cadeau __________________

- De collega __________________

- Het kind __________________

- Het ei __________________

- De ui __________________