Thema 7 les 2 Zwakke en sterke werkwoorden (deel 2)

Zwakke en sterke werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...
en
Je kan woorden in de verleden tijd goed opschrijven
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zwakke en sterke werkwoorden
In deze les ga je leren wat zwakke en sterke werkwoorden zijn...
en
Je kan woorden in de verleden tijd goed opschrijven

Slide 1 - Slide

Hoe werkt de tegenwoordige tijd ook alweer?
Stam + ...

Slide 2 - Slide

Zwakke en sterke werkwoorden
Wat is het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Bij zwakke werkwoorden wordt in de verleden tijd achter de ik-vorm
-de(n)
of
-te(n)
geschreven
Voorbeelden:
gebruiken - ik gebruik + te         dus het wordt gebruikte
rennen - ik ren + de                      dus het wordt rende 

Slide 5 - Slide


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
mijn zus [bakken] koekjes
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 6 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Rob [fietsen] vroeger heel graag
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 7 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 8 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
jullie [gebruiken] geen handschoenen
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 9 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Ann en Maria [feesten] tot laat in de avond
A
feesten
B
feesden
C
feestten
D
feestte

Slide 10 - Quiz


Zwakke werkwoorden
Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't kofschip)
Waar [horen] je dat verhaal?
A
hoorden
B
horde
C
hoordde
D
hoorde

Slide 11 - Quiz

Sterke werkwoorden

Slide 12 - Slide

Sterke werkwoorden
Voorbeeld:
Ik leesde las gisteren een boek.
Zij loopte liep naar haar mama.
Ik kijkte keek vroeger graag naar de Fabeltjeskrant.

Bij sterke werkwoorden verandert in de verleden tijd de klinker van de stam.
Voorbeeld:
hele werkwoord: lopen - Stam: loop - verleden tijd: liep

Slide 13 - Slide


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
knijpen
???
???

Slide 14 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
sterven
???
???

Slide 15 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
vliegen
???
???

Slide 16 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
bedriegen
???
???

Slide 17 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
bijten
???
???

Slide 18 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
grijpen
???
???

Slide 19 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
helpen
???
???

Slide 20 - Open question


sterke werkwoorden
Werkwoord
Tegenwoordige tijd (stam)
Verleden tijd enkelvoud
geven
???
???

Slide 21 - Open question


Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 22 - Quiz