3FH03: Allerlei maten

1 / 26
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Eenheden van
Tijd
Temperatuur
Geld
Gewicht
Lengte

Slide 2 - Slide

Eenheden van tijd

Slide 3 - Slide

Welk rijtje klopt niet van groot naar klein?
A
jaar - maand - dag - minuut
B
jaar - uur - kwartier - seconde
C
eeuw - jaar - kwartaal - minuut
D
maand - uur - kwartaal - minuut

Slide 4 - Quiz

Hoeveel minuten duurt 4 1/2 uur + 10 minuten? Vul alleen een getal in.

Slide 5 - Open question

90 minuten =
getal
eenheid
300 minuten =
4 weken + 4 dagen =
32
26
kwartier
uur
2,5
dagen
minuten
5
6

Slide 6 - Drag question

In India is het 4 1/2 uur later dan bij ons. Hoe laat is het daar over
7 minuten als het hier nu 15:46 uur is?
A
11:09 uur
B
11:23 uur
C
19:23 uur
D
20:23 uur

Slide 7 - Quiz

Hoeveel seconden duurt het jaar 2020 langer dan het jaar 2019? (Gebruik je rekenmachine, vul geen punten of spatie in)

Slide 8 - Open question

Eenheden van temperatuur

Slide 9 - Slide

Temperaturen op 5 februari.
6 februari Madrid 3 graden warmer. Welke temperatuur?

Slide 10 - Open question

Temperaturen op 5 februari.
6 februari Kiev 6 graden kouder. Welke temperatuur?

Slide 11 - Open question

aantal Kelvin = aantal °C + 273
Hoeveel °C is het als het 291 Kelvin is?

Slide 12 - Open question

Eenheden van lengte

Slide 13 - Slide

Zet de eenheden van lengte van groot (links)  
naar klein (rechts)
km
hm
dam
m
dm
cm
mm

Slide 14 - Drag question

Met welk getal moet vermenigvuldigd worden om te weten hoeveel centimeter 2 meter is?
A
10
B
20
C
100
D
1000

Slide 15 - Quiz

Hoeveel kilometer is 7450 meter?
Vul alleen een kommagetal in.

Slide 16 - Open question

57 cm + 10 dm =
A
15,7 dm
B
57,1 cm
C
571 cm
D
10,57 dm

Slide 17 - Quiz

Eenheden van geld en gewicht

Slide 18 - Slide

3 ton is...
euro
kilogram
3 000
30 000
300 000
3 000 000

Slide 19 - Drag question

Zet de eenheden van gewicht van groot (links) naar klein (rechts)
kg
mg
ton
g

Slide 20 - Drag question

Een zak pepernoten van 1 kg wordt verdeeld over 20 kleine zakjes.
Welk gewicht aan pepernoten zit er in een zakje?
A
500 g
B
50 g
C
0,05 kg
D
een pond

Slide 21 - Quiz

0,6 ton + 670 kg = ……. kg
Vul alleen een getal in

Slide 22 - Open question

Jan heeft € 3,55 in zijn portemonnee.
Hij koopt een zak kruidnoten voor 80 cent.
Hoeveel geld zit nu nog in zijn portemonnee?
A
B
C
D

Slide 23 - Quiz

Johan moet € 52,43 betalen en betaalt contant. Hoeveel eurocent krijgt hij terug?

Slide 24 - Open question

Verder met SmartRekenen.
Niveau 3 (2F): Hoofdstuk 6
Niveau 4 (3F): Hoofdstuk 3

Slide 25 - Slide

Wat vond je van deze les?

Slide 26 - Mind map