Werkwoordspelling

tegenwoordige en verleden tijd
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

tegenwoordige en verleden tijd

Slide 1 - Slide

Les
tegenwoordige en verleden tijd en voltooide tijd 
werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige en verleden tijd
Alles wat er nu gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd. 
Alles wat er al is gebeurd, noemen we de verleden tijd. 


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

tegenwoordige tijd
verleden tijd
Vliegtuigen waren er niet altijd. 
Ze zijn er nog maar honderd jaar.
De eerste vlucht was geen succes. 
Nu zijn er straaljagers. 

Slide 6 - Drag question

1. Vroeger had niemand een computer.
2. Nu heeft iedereen een computer.

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 7 - Quiz

1. Ik zie aan de werkwoorden in welke tijd de zin staat.
2. Ik zie aan het onderwerp in welke tijd de zin staat.
Welke zin is waar?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 8 - Quiz

tegenwoordige tijd
verleden tijd
kreeg
bestond
schrijf
schreef 
lees
vroeg
snuif
schijn
rook

Slide 9 - Drag question

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 10 - Slide

Maak nu de opdrachten op de stencils

Slide 11 - Slide