Werkwoordspelling 1 h/v

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

werkwoordspelling

• Je kunt straks de stam en de ik-vorm van een werkwoord aanwijzen

• Herhalen spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd

• Je herkent straks de klankveranderende werkwoorden.

• Je herkent straks de klankvaste werkwoorden.

• Herhalen spelling persoonsvorm verleden tijd

0

Dat (vinden).....tt je vast zielig voor dat beestje!

werkwoorden: De kreeft (worden)......tt opgegeten door de haai.

tt:
Zij (beantwoorden) ..... de vraag.

1. beantwoort
2. beantword
3. beantwoord
4. beantwoordt

(Worden) je broer ook lid van
de hockeyclub?

Ik (vinden) de les erg leuk

1. vind
2. vindt

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.

1. land
2. landt
3. lant

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!

1. betekend
2. betekent
3. betekendt

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurt
3. gebeurdt

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.

1. kleed
2. kleedt
3. kled
4. kleet

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.

1. beantwoort
2. beantword
3. beantwoord
4. beantwoordt

0

stam en ik-vorm van: geloven

1. gelov, geloof
2. gelov, geloov
3. geloven, gelov
4. geloov, geloof

klankveranderende werkwoorden

Klankveranderende werkwoorden of onregelmatige werkwoorden

ik loop / ik liep
ik beweeg / ik bewoog
ik heb / ik had

Instructie

Klankveranderende werkwoorden: worden ook wel sterke werkwoorden genoemd.

Bij een andere tijd verandert de klank. 

Voorbeeld: ik slaap > ik sliep

Klankvaste werkwoorden

Klankvaste werkwoorden of regelmatige werkwoorden;

Ik fiets / ik fietste
ik vis / ik viste
Ik voel / ik voelde

Weet je nog?

Zwakke werkwoorden

blijven in een andere tijd hetzelfde klinken 

( = klankvast).

Sterke werkwoorden 

heben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen 

( = klankveranderend).

Welk werkwoord is klankvast?

1. bereiden
2. verven
3. niezen
4. schrijven

Welk werkwoord is klankveranderend?

1. bestellen
2. spellen
3. denken
4. vervelen

Spelling werkwoorden verleden tijd 

(sterke en zwakke werkwoorden)

1. Ik (bakken) een pannenkoek.

2.Wij (verven) de kamer.

3.Jij (schrijven) een brief.

4.Jij (beantwoorden) die vraag. 

0

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT

1. sjouwde
2. sjouwdde
3. sjouwden
4. sjouwdden

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.

1. verhuis
2. verhuiste
3. verhuist
4. verhuisde

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?

1. Waar
2. Niet waar

De kok ..............het feestmaal
(v.t.)

1. bereide
2. bereed
3. bereidde
4. bereidte

Het nieuws (verspreiden) zich snel door het land. v.t.

1. verspreide
2. verspreidde
3. verspreid
4. verspreed

Tips om de toets te leren

1. Bekijk de theorie

2. Websites om te oefenen:

     www.cambiumned.nl 

     www.jufmelis.nl

    It's Learning : vak Nederlands onderdeel werkwoordspelling     

3. Filmpjes om naar te kijken

WERKWOORDSPELLING