Spelling van persoonsvorm tegenwoordige tijd: regelmatige en onregelmatige werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k, mavo
• Leerjaar 1,2

Kies de juiste pvtt:

Morgen [bereiden] je een heerlijke maaltijd voor ons.

1. bereid
2. bereidt
3. bereidd
4. bereit

Kies de juiste pvtt:

De oude man [willen] oversteken bij het zebrapad.

1. will
2. wilt
3. wil
4. willen

Kies de juiste pvtt:

Zijn zoon (begeleiden) hem daarbij.

1. begeleid
2. begelei
3. begeleit
4. begeleidt

Kies de juiste pvtt:

[beantwoorden] u mijn brief nog wel?

1. beantwoord
2. beantwoordt
3. beantwoorden
4. beantwoort

Kies de juiste pvtt:

Ik [hopen] namelijk op een snelle reactie.

1. hopen
2. hop
3. hoop
4. hoopt

Kies de juiste pvtt:

De directeur [schrijven] vast die brief niet zelf.

1. schrijvt
2. schrijven
3. schrijf
4. schrijft

Kies de juiste pvtt:

Hij [bevinden] zich in de buurt van de stad.

1. bevind
2. bevindt
3. bevint
4. bevindent

Kies de juiste pvtt:

Hij [zwerven] een beetje rond in het park.

1. zwerv
2. zwervt
3. zwerft
4. zwerf

Kies de juiste pvtt:

[Vinden] je de toets makkelijk?

1. vindt
2. vint
3. vind
4. vinde

Kies de juiste pvtt:

De meeste leerlingen [hebben] de toets goed gemaakt.

1. hebben
2. heb
3. hebbe
4. hebbe

Kies de juiste pvtt:

Als het goed is, [beoordelen] de docent de toetsen vandaag.

1. beoordeeld
2. beoordeel
3. beoordeelt
4. beoordeeldt

Kies de juiste pvtt:

Sinds lange tijd [bewaren] hij een groot geheim.

1. bewaardt
2. bewaar
3. bewaard
4. bewaart

Kies de juiste pvtt:

Een leugentje voor eigen bestwil [zijn] wat anders dan een groot geheim.

1. ben
2. zijn
3. is
4. wees

Wat is er op jou van toepassing?

1. Ik beheers dit goed.
2. Ik kan nog wat extra oefenen.
3. Ik moet de theorie nog eens doornemen.
4. Ik heb extra uitleg nodig.

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Ik ______________ (redden)

1. redt
2. red

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Zij ______________ (melden)

1. meldt
2. meld

Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Ik ______________ (pesten)

1. pesdt
2. pest

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik (bereiden) het eten voor.

1. bereid
2. bereidt

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .

1. beleeft
2. beleev
3. beleef
4. beleefd

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Het vliegtuig ... (opstijgen)

1. stijgt op
2. stijgtt op

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De vliegtuigen ....... op tijd.

1. land
2. lande
3. landen
4. landden

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

De buurman (verbranden) ... zich

1. verbrandt
2. verbrand

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Ik ......(geven) het terug.

1. geef
2. geeft
3. gaf

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat (gebeuren)beslist niet!

1. gebeurt
2. gebeurd

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

(onthouden) ... je dat tot morgen?

1. onthoud
2. onthoudt
3. onthield
4. onthouden