Ga zitten volgens de plattegrond en pak je schriftje + pen erbij.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom allemaal
Ga zitten volgens de plattegrond en pak je schriftje + pen erbij.
Slide 1 - Slide
Programma
Herhalen H4.1
Herhalen H4.2
Aan de slag + tijd voor vragen
Afsluiting
Slide 2 - Slide
De Leerdoelen van 4.1
Je weet wat produceren is.
Je weet hoe bedrijven in de bedrijfskolom zorgen voor toegevoegde waarde.
Je weet wat productiekosten zijn.
Je kunt berekeningen maken met de kostprijs per product.
Je weet welke productiesectoren er zijn.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Je volgt autorijles. Valt dit onder goederen of diensten?
A
Goederen
B
Diensten
Slide 5 - Quiz
Wat betekent volgens jou produceren?
Slide 6 - Mind map
Slide 7 - Slide
Het maken van een schoolschrift gebeurt in fasen. Zet de nummers van de volgende productiefasen in de juiste volgorde.
(1) bomen worden omgezaagd – (2) van houtpulp wordt papier gemaakt – (3) hout wordt vermalen – (4) papier wordt bedrukt – (5) papier wordt samengevoegd tot een schrift – (6) papier wordt gesneden.
A
1-2-4-3-6-5
B
1-3-4-2-6-5
C
1-3-2-4-6-5
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Hoeveel is de totale toegevoegde waarde in de bovenstaande bedrijfskolom van chocolade? Beantwoord in het volgende scherm.
Slide 10 - Slide
Hoeveel is de totale toegevoegde waarde in de bedrijfskolom van chocolade?
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Vul het antwoord op de volgende dia in. Noteer je berekening in je schrift met je antwoord.
Slide 14 - Slide
Wat is de kostprijs per appeltaart van Bakker Meijer?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
Totale kosten:
- aardbeien: 60 × € 3,20 = € 192
- suiker: 40 × € 1,85 = € 74
- jampotjes 250 × € 0,38 = € 95
- etiketten € 29 +
Totaal: € 390
Kosten per potje jam: € 390 ÷ 250 = € 1,56.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Verwarrend..?
Een winkel is een dienstverlenend bedrijf, maar zij leveren toch geen diensten??
Nee zij leveren zelf een dienst, maar zij verkopen producten. De dienst die zij verlenen is dat wij daar producten kunnen kopen...
Slide 21 - Slide
De productiesectoren
Anita en Jan hebben een fruitkwekerij. Bij hun kwekerij hebben ze een winkeltje. Daar verkopen ze vers fruit en eigengemaakte producten, zoals aardbeienjam.
Sleep in de volgende dia de juiste onderdelen van het bedrijf van Anita en Jan bij de juiste productiesectoren.
Slide 22 - Slide
Agrarische sector
Industriele sector
Dienstverlenende sector
Ze telen fruit
Ze maken jam
Ze verkopen jam in hun winkel
Slide 23 - Drag question
De Leerdoelen van 4.2
Je weet:
Hoe je ondernemer wordt
Welke productiefactoren er zijn
Waarom investeren nodig is
Wat concurrenten zijn
Hoe je winst of verlies berekent
Slide 24 - Slide
Ondernemer
Een ondernemer = iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient.
Kan alleen, maar je kunt als ondernemer ook personeel in dienst hebben.
Slide 25 - Slide
Productiefactoren
Kapitaal: machines en fabrieken
Arbeid: werk van mensen
Natuur: grondstoffen
(Ondernemerschap)
Slide 26 - Slide
Welke productiefactor is dit? Graan om brood te bakken
A
kapitaalgoederen
B
arbeid
C
natuur
D
kapitaal
Slide 27 - Quiz
Weke productiefactor is dit: Broodbakmachine
A
natuur
B
kapitaalgoederen
C
arbeid
D
kapitaal
Slide 28 - Quiz
Wat is investeren ook alweer?
Slide 29 - Open question
Als het slecht gaat met een bedrijf zal het niet zo gauw investeren. Leg dit uit
Slide 30 - Open question
Concurrenten:
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren.
Slide 31 - Slide
Match de concurrenten met elkaar
Slide 32 - Drag question
Winst of verlies
Winst --> Het geld dat overblijft nadat je de kosten hebt betaald.
Winst = Opbrengsten - kosten
Als je meer kosten maakt dan opbrengsten maak je verlies
Slide 33 - Slide
Reisbureau Najib organiseert een studiereis naar Praag. De kosten van de reis bedragen € 18.000. De 45 deelnemers aan de reis betalen € 475 per persoon. Bereken de winst.
Slide 34 - Open question
Hoe bereken je de winst?
A
Winst = Opbrengsten + Kosten
B
Winst = Opbrengsten
C
Winst = Opbrengsten/Kosten
D
Winst = Opbrengsten - Kosten
Slide 35 - Quiz
Aan de slag
Maken herhalingsopdrachten H4.1 + H4.2 (blz. 120)
minuten de tijd.
Je werkt zelfstandig in stilte.
Als je een vraag hebt dan steek je je hand op.
Slide 36 - Slide
Afsluiting
Succes met het leren voor het SO, mocht je nog een vraag hebben mag je altijd een berichtje sturen via Teams.