*Diagnostische toets (werkwoord)spelling + formuleren etc. Hoofdstuk II

(werkwoord)spelling, H2 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

(werkwoord)spelling, H2 

Slide 1 - Slide

Zij (geloven, tegenwoordige tijd) mij niet.
A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt

Slide 2 - Quiz

Na school is Teun naar de sportschool .... (racen)
A
geracet
B
geraced
C
geract
D
geracede

Slide 3 - Quiz

De jongens (begroeten, verleden tijd) elkaar op het voetbalveldje.
A
begroeten
B
begroetten
C
begroette
D
begroete

Slide 4 - Quiz

Als ik de takken (gereedhouden, tegenwoordige tijd), dan kan jij ze bij elkaar binden.
A
gereedhoudt
B
gereedhoud

Slide 5 - Quiz

Vul deze zin aan:

'In zinnen met een gebiedende wijs...

A
staat altijd een werkwoord in de verleden tijd
B
ontbreekt altijd de persoonsvorm
C
ontbreekt altijd het onderwerp en staat de werkwoordsvorm op de eerste plaats.
D
heb je altijd te maken met een naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Tessa heeft vorig jaar in Australië (backpacken)

Slide 7 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

(Houden) je ook zo van dansen?

Slide 8 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Armin (gamen) de hele dag

Slide 9 - Open question

Maak een gebiedende wijs

(houden) allemaal je mond!

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De burgers van het beschoten dorp (vluchten) gister de bergen in.

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Gisteren (luiden, verleden tijd) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Heb je mijn tijd wel goed (timen)?

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De docent (vergroten, verleden tijd) vorige week de foto.

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het (verbazen, tegenwoordige tijd) hen steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Hij is vorige week (verhuizen).

Slide 16 - Open question

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

het (verzetten) werk

Slide 17 - Open question

persoonsvorm tt of voltooid deelwoord?

Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
A
pvtt
B
vd

Slide 18 - Quiz

persoonsvorm tt of voltooid deelwoord?

Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
Verdiend is?
A
pvtt
B
vd

Slide 19 - Quiz

pvtt of vd?

Monica beweert dat ze snel verbrandt in de zon.
verbrandt?
A
pvtt
B
vd

Slide 20 - Quiz

Welk leenwoord is correct gespeld?
A
knäckebröd
B
sombrerro
C
autobahn
D
mailot

Slide 21 - Quiz

Welk leenwoord is correct gespeld?
A
part timer
B
partimer
C
parttimer
D
parttimmer

Slide 22 - Quiz