01 RVV art 62 t/m 75

Wie zijn verplicht gevolg te geven aan verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden?
A
Voetgangers.
B
Weggebruikers.
C
Bestuurders.
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
verkeersopleidingenBeroepsopleiding

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wie zijn verplicht gevolg te geven aan verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden?
A
Voetgangers.
B
Weggebruikers.
C
Bestuurders.

Slide 1 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Tijdelijk geplaatste of toegepaste verkeerstekens op het wegdek gaan boven ter plekke aangebrachte verkeerstekens op het wegdek, voor zover deze onverenigbaar zijn.
B
Ter plekke aangebrachte verkeerstekens op het wegdek gaan boven tijdelijk geplaatste of toegepaste verkeerstekens op het wegdek, voor zover deze onverenigbaar zijn.
C
Tijdelijke geplaatste of toegepaste verkeerstekens op het wegdek zijn gelijk aan ter plekke aangebrachte verkeerstekens op het wegdek, ook als deze onverenigbaar zijn.

Slide 2 - Quiz

Wanneer is het toegestaan om de standaard snelheid binnen de bebouwde kom te overschrijden?
A
Als u kort uw voorganger in wilt halen.
B
Wanneer verkeerstekens die een maximumsnelheid aanduiden hoger zijn dan de standaard.
C
Wanneer verkeerstekens die een maximumsnelheid aanduiden lager zijn dan de standaard.

Slide 3 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Indien zowel door verkeerstekens op borden als door elektronische signaleringsborden een maximumsnelheid wordt aangegeven, geldt de hoogst aangegeven snelheid.
B
Indien zowel door verkeerstekens op borden als door elektronische signaleringsborden een maximumsnelheid wordt aangegeven, geldt dat u met de doorstroming mee gaat.
C
Indien zowel door verkeerstekens op borden als door elektronische signaleringsborden een maximumsnelheid wordt aangegeven, geldt de laagst aangegeven snelheid.

Slide 4 - Quiz

U rijdt een straat in, aan de linkerzijde staat het bord “verboden te parkeren”. Aan welke zijde mag u een passagier in of uit laten stappen?
A
De linkerzijde.
B
De rechterzijde.
C
Aan beide kanten.

Slide 5 - Quiz

U rijdt een straat in, aan de rechterzijde staat het bord “parkeerverbodszone”. Aan welke zijde mag u nog wel parkeren?
A
De linkerzijde
B
De rechterzijde
C
Niet aan de linker- en niet aan de rechterzijde

Slide 6 - Quiz

U rijdt een straat in en aan de linkerzijde staat het bord “verboden stil te staan”. Aan welke zijde mag u stoppen om de weg te vragen?
A
De linkerzijde.
B
De rechterzijde.
C
Aan beide zijden.

Slide 7 - Quiz

Welke auto mag niet parkeren?

Slide 8 - Drag question

Welke auto mag niet stilstaan?

Slide 9 - Drag question

Wat betekent het gele licht bij een 3-kleurig verkeerslicht?
A
Indien u de veiligheid kan garanderen doorgaan
B
Stoppen. Voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is, doorgaan
C
Pas op! Rood licht verschijnt spoedig

Slide 10 - Quiz

U gaat linksaf. Het verkeerslicht springt op groen. Aan de overkant ziet u de auto's op gang komen. Wat doet u?
A
U rijdt door. Een pijl in het licht betekent dat u geen last heeft van de tegenliggers.
B
U rijdt voorzichtig door. U stopt indien nodig op de vrije ruimte om de voorrangsregels toe te passen.
C
U rijdt voorzichtig door. Fietsers en voetgangers zullen tegelijkertijd groen krijgen.

Slide 11 - Quiz

U gaat linksaf. Het verkeerslicht springt op groen. Aan de overkant ziet u de auto's op gang komen. Wat doet u?
A
U rijdt door. Een rondje in het verkeerslicht betekent dat ik geen last heb van de tegenliggers.
B
U rijdt voorzichtig door. U stopt indien nodig op de vrije ruimte om de voorrangsregels toe te passen.
C
U rijdt voorzichtig door. Alleen de fietsers en voetgangers zullen tegelijkertijd groen krijgen.

Slide 12 - Quiz

U nadert een spoorwegovergang voorzien van een AKI. Het witte licht knippert.
Wat doet u?
A
U rijdt door indien de trein zich nog op veilige afstand bevindt.
B
U stopt. Er nadert een trein
C
U rijdt door. Er nadert geen trein

Slide 13 - Quiz

U wilt hier afslaan en ziet een auto van links vlot naderen. Wat doet u?
A
Doorrijden, de andere auto kan onmogelijk groen hebben.
B
Stoppen. De verkeerslichten zijn oranje dus ik krijg straks rood.
C
Stoppen. Ik moet voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.

Slide 14 - Quiz

Op welke weg verwacht u een gevaarlijke situatie tegen te komen?
A
Geen van beide. Er staan geen borden
B
Weg A. De strepen zijn langer dan de tussenruimten
C
Bij allebei. Er kan zich altijd een gevaarlijke situatie voordoen.
D
Bij allebei. beide wegen hebben doorgetrokken kantstrepen.

Slide 15 - Quiz