TA - thema 4 week 4 les 17 verleden tijd

tegenwoordige en verleden tijd
1 / 11
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

tegenwoordige en verleden tijd

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat ga je leren?
Aan het einde van deze les kun je laten zien wat de tegenwoordige tijd is en wat de verleden tijd is. 

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige en verleden tijd
Alles wat er nu gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd. 
Alles wat er al is gebeurd, noemen we de verleden tijd. 

Als je de tijd in de zin verandert, verandert het werkwoord in de zin.
Ik loop naar school.
Ik liep naar school.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide


A

Slide 6 - Quiz

tegenwoordige tijd
verleden tijd
Ik liep naar school. 
Jij fietste naar zwemles.
Vandaag ben ik jarig. 
Ik maak mijn schoolwerk. 

Slide 7 - Drag question

1. Vroeger had niemand een computer.
2. Nu heeft iedereen een computer.

Welke zin staat in de verleden tijd?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 8 - Quiz

1. Ik zie aan de werkwoorden in welke tijd de zin staat.
2. Ik zie aan het onderwerp in welke tijd de zin staat.
Welke zin is waar?
A
1
B
2
C
1 en 2
D
Geen van beide

Slide 9 - Quiz

tegenwoordige tijd
verleden tijd
kreeg
fietste
schrijf
schreef 
lees
vroeg
snuif
schijn
rook
lees

Slide 10 - Drag question

verleden tijd?
goed 
fout
schijnde
dacht
ruikte
schreef 
schrijfde
vroeg
vraagde 
scheen
rook
denkte

Slide 11 - Drag question