This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Thema 2 Organen & cellen
Slide 1 - Slide
BS 2.1 Organen van dieren
Leerdoelen:
Je kunt organen benoemen in een torso en in een dwarsdoorsnede van de romp.
Je kunt organen benoemen in orgaanstelsels van mensen en dieren.
Slide 2 - Slide
Orgaan: een deel van een organisme dat een of meerdere taken uitvoert.
Slide 3 - Slide
Orgaanstelsels: een groep organen die samenwerken voor een bepaalde taak.
Slide 4 - Slide
Bij de meeste zoogdieren zijn de organen en orgaanstelsels hetzelfde als bij de mens.
Bij insecten ziet het er anders uit, maar hebben wel organen en orgaanstelsels.
Slide 5 - Slide
Welke orgaanstelsels zie je hier?
Ademhalingsstelsel
bloedvatenstelsel
Spijsverteringsstelsel
spierenstelsel
Slide 6 - Drag question
Wat is een torso?
A
hele lichaam zonder hoofd, armen en benen
B
het lichaam zonder armen en benen
C
hele lichaam zonder hoofd en, armen
Slide 7 - Quiz
Wat is een orgaan?
A
een deel van je lichaam
B
een deel van een organisme met een eigen taak
C
een torso
D
het verteringsstelsel
Slide 8 - Quiz
De torso: Hoe heet het grijze orgaan?
A
De slokdarm
B
De dikke darm
C
De dunne darm
D
De maag
Slide 9 - Quiz
De torso: Hoe heet het donker bruine orgaan?
A
Het hart
B
De maag
C
De long
D
De lever
Slide 10 - Quiz
Aan het werk!
M: Maak opdracht 1 t/m 8( opdr. 8 in tweetallen)
Dit is HW voor volgende les.
Is er in de les tijd over?
Maak dan de samenvatting (opdr. 4) in je boek, opdracht 9+ , daarna de samenhang.
Slide 11 - Slide
BS 2.2 Organen van planten
Leerdoelen:
Je kunt de bouw en functie van wortels, stengels en bladeren beschrijven.
Je kunt organenstelsels van planten noemen met hun functie.
Slide 12 - Slide
De organen van planten zijn:
bloem
blad
stengel
wortel
Slide 13 - Slide
Wortels Alle wortels van een plant samen noem je wortelstelsel.
Dit bestaat uit: - hoofdwortel - zijwortel
- wortelharen
Functie: Water en mineralen opnemen, plant stevig in de grond houden, reserve stoffen opslaan.
Slide 14 - Slide
Stengels
Functies:
- water en andere stoffen vervoeren
- stevigheid geven aan de plant
Kruidachtige plant Houtachtige plant.
Slide 15 - Slide
Bladeren
Functie:
- voedsel (glucose)maken
voor de plant (fotosynthese)
Slide 16 - Slide
Vatenstelsel
Functie: transport (vervoeren)
- Water en mineralen gaan van de stengel
naar de andere delen van de plant
- Glucose gaat van de bladeren naar de
andere delen van de plant
Meerdere vaten samen: Vaatbundel
Slide 17 - Slide
Organen van een plant
bloem
blad
wortel
stengel
Slide 18 - Drag question
Je ziet hier de punten van een wortel met wortelharen. Wat is een taak van de wortel?
A
Voedselopslag
B
Stevigheid in de grond
C
Wateropname
D
Alle bovenstaande
Slide 19 - Quiz
Sommige planten hebben witte bladeren in plaats van groene bladeren. Is in deze bladeren fotosynthese mogelijk?
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Wat heeft een plant nodig voor fotosynthese?
Wat maakt een plant bij fotosynthese?
Slide 21 - Drag question
Aan het werk!
M: Maak opdracht 1 t/m 7
Dit is HW voor volgende les.
Is er in de les tijd over?
Maak dan de samenvatting (opdr. 4) in je boek, opdracht 8+ Maak de samenhang opdracht van BS 2.2
Slide 22 - Slide
BS 2.3 Cellen
Leerdoelen:
Je weet dat een organisme uit cellen bestaat.
Je kunt delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies. Je kunt delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies.
Slide 23 - Slide
Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.
Alles wat leeft bestaat uit cellen.
Er zijn veel verschillende cellen.
Slide 24 - Slide
Dierlijke cellen
Slide 25 - Slide
Plantaardige cellen
Hebben dezelfde
delen als dierlijke
cellen .
Daarnaast hebben
ze wat onderdelen
wat dierlijke cellen niet hebben.
Slide 26 - Slide
Plastiden: Korrels in de cel.
Bladgroenkorrels: hier vind fotosynthese plaats.
Kleurstofkorrel: geeft bloemen of vruchten hun kleur.
Zetmeelkorrel: bijv. bij een aardappel. Hier wordt zetmeel opgeslagen.
Slide 27 - Slide
Wat hebben plantaardige cellen dat dierlijke cellen niet hebben?
A
celkern
B
celwand
C
bladgroenkorrels
D
cytoplasma
Slide 28 - Quiz
Dit zijn cellen uit een blad, kunnen deze cellen aan fotosynthese doen?
A
Ja
B
Nee
Slide 29 - Quiz
Benoem de onderdelen van de cel.
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Bladgroenkorrel
Vacuole
Celwand
Slide 30 - Drag question
Aan het werk!
M: Maak opdracht 1 t/m 6
Dit is HW voor volgende les.
Is er in de les tijd over?
Maak dan de samenvatting (opdr. 4) in je boek. Opdracht 7+ en 8+ Maak de samenhang opdracht van BS 2.3
Slide 31 - Slide
2.4 De Celkern
Leerdoelen:
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen.
Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.
Slide 32 - Slide
Lichaamscellen: de cellen waar je lichaam van is opgebouwd.
Chromosomen: in elke celkern liggen lange dunnen draden (van DNA), met erfelijke eigenschappen.
Mensen hebben 46 chromosomen in hun
celkern liggen.
Elke cel in ons lichaam heeft in zijn celkern
die 46 chromosomen.
Slide 33 - Slide
Chromosomen bestaan grotendeels uit DNA.
De basen van DNA zijn: A-T en C-G
T-A een Basenpaar C-G een Basenpaar
Erfelijke eigenschappen: de eigenschappen die bepalen hoe je eruit ziet. Deze heb je gekregen van je vader en je moeder.
Slide 34 - Slide
Wat is een chromosoom?
A
Erfelijke eigenschap
B
één letter A/T/C/G
C
Een vorm van spaghetti
D
een lang dun draad met erfelijke eigenschappen
Slide 35 - Quiz
Een mens heeft .. chromosomen
A
44
B
46
C
48
D
50
Slide 36 - Quiz
Van wie heb je je chromosomen gekregen?
A
46 van je moeder
B
23 van je moeder
C
23 van je vader
D
23 van je moeder en 23 van je vader
Slide 37 - Quiz
Chromosomen
A
zijn altijd zichtbaar onder de microscoop
B
zijn soms zichtbaar onder de microscoop
C
zijn nooit zichtbaar onder de microscoop
Slide 38 - Quiz
Zet van groot naar klein
orgaan
cel
kern
chromosoom
DNA
Slide 39 - Drag question
Sleep de juiste basen in het DNA molecuul
A
T
A
C
C
G
= G
= T
= A
= C
Slide 40 - Drag question
Aan het werk!
M: Maak opdracht 1 t/m 8
Dit is HW voor volgende les.
Is er in de les tijd over?
Maak dan de samenvatting (opdr. 4) in je boek. Opdracht 9+ en 10+ Maak de samenhang opdracht van BS 2.4
Slide 41 - Slide
2.5 Celdeling
Leerdoelen:
Je kunt de beschrijven hoe een cel zich deelt.
Je kunt de kenmerken van stamcellen noemen.
Slide 42 - Slide
Celdeling: hierdoor maakt je lichaam nieuwe cellen aan.
Plasmagroei: dochtercellen worden weer net zo groot als de moedercellen.
Slide 43 - Slide
Celcyclus
Celcyclus: het proces van celdeling, groei, en weer een nieuwe celdeling
Belangrijk voor de groei en ontwikkeling van een organisme.
Slide 44 - Slide
-
Stamcellen kunnen oneindig veel delen.
- Stamcellen zorgen voor groei en herstel.
- Stamcellen zorgen in organen voor dezelfde soort cellen. (bijv. in spieren tot spiercellen) - Stamcellen in beenmerg, specialiseren zich in een vetcel, botcel of bloedcel.
- Embryonale stamcellen: stamcellen uit een embryo en kunnen nog van alles worden.
Slide 45 - Slide
Wat is celdeling?
A
Vorming van nieuwe cellen
B
Vorming van nieuw DNA
C
Vorming van nieuwe erfelijke eigenschappen
D
Vorming van een nieuw leven
Slide 46 - Quiz
Wat gebeurt er bij celdeling?
A
cellen splitsen zich in tweeën
B
cellen worden groter
C
cellen worden langer
D
cellen worden kleiner
Slide 47 - Quiz
Het terugkerende proces van celdeling, groei en weer een nieuwe celdeling noem je...