Thema 8 Oefentoets Basisstof 1 tm 6

Thema 8 oefentoets regeling
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 8 oefentoets regeling

Slide 1 - Slide

Bekijk de volgende film en maak daarna de vragen

Slide 2 - Slide

Welk onderdeel hoort niet bij het centrale zenuwstelsel?
A
Grote hersenen
B
Hersenstam
C
Zenuwen
D
Ruggenmerg

Slide 3 - Quiz

Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en uit zenuwen.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Bewegingszenuwen geleiden impulsen van...
A
zintuigen naar het centrale zenuwstelsel
B
het centrale zenuwstelsel naar zintuigen
C
spieren naar het centrale zenuwstelsel
D
het centrale zenuwstelsel naar spieren

Slide 5 - Quiz

Waar ligt het cellichaam van een gevoelszenuw?
A
in het centrale zenuwstelsel
B
buiten het centrale zenuwstelsel

Slide 6 - Quiz

Op welke afbeelding zie je het centrale zenuwstelsel?
A
B
C

Slide 7 - Quiz

Je gehoorzenuw behoort tot het centrale zenuwstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

In welke richting geleiden de gevoelszenuwcellen impulsen?
A
Naar het centrale zenuwstelsel toe
B
Van het centrale zenuwstelsel af

Slide 9 - Quiz

Behoort een oogzenuw tot het centrale zenuwstelsel?
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Wat is de functie van schakelcellen?
A
geleiden van zintuigcellen in je huid naar het centrale zenuwstelsel.
B
geleiden van het centrale zenuwstelsel naar je handspieren.
C
Impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel.

Slide 11 - Quiz

Welke zenuwen liggen in zijn geheel in het centrale zenuwstelsel?
A
Bewegingszenuwcellen
B
Gevoelszenuwcellen
C
Schakelcellen
D
Gemengde zenuwen

Slide 12 - Quiz

Welke zenuwcel loopt van het centraal zenuwstelsel naar de spieren
A
Gevoelszenuwcellen
B
Bewegingszenuwcellen

Slide 13 - Quiz

waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
A
hersenen
B
hersenen en zenuwen
C
hersenen, zenuwen en ruggenmerg
D
hersenen en ruggenmerg

Slide 14 - Quiz

Stimulerende middelen laten je zenuwstelsel sneller werken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Maken de zenuwen in je rechterbil onderdeel uit van het centrale zenuwstelsel?
A
Ja, want er gaan zenuwen naar toe
B
Ja, alle zenuwen horen bij het centrale zenuwstelsel
C
Nee, alleen de zenuwen uit de linkerbil horen bij het centrale zenuwstelsel.
D
Nee, want zenuwen horen niet bij het centrale zenuwstelsel

Slide 16 - Quiz

Tijdens een reflex worden de impulsen via gevoelszenuwcellen naar schakelcellen in je ruggenmerg geleid. De schakelcellen geleiden de impulsen direct door naar de bewegingszenuwcellen.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Welk onderdeel is de uitloper van de zenuwcel?
A
Het groene
B
Het rode
C
Het paarse
D
De zwarte sprietjes

Slide 18 - Quiz

Welke zenuwcel is de sensorische zenuwcel (gevoelszenuwcel)?
A
Type 1
B
Type 2
C
Type 3

Slide 19 - Quiz

Wat is een zenuw?
A
een bundel uitlopers en cellichamen van zenuwcellen
B
een bundel uitlopers van zenuwcellen
C
een cel die impulsen kan geleiden
D
twee zenuwcellen die met elkaar verbonden zijn

Slide 20 - Quiz

Wat is een prikkel?
A
Iets wat je voelt als je iets scherps aanraakt.
B
Een signaaltje dat van buitenaf komt.
C
Een signaaltje dat vervoert wordt door je lichaam.
D
Een onderdeel van het centraal zenuwstelsel.

Slide 21 - Quiz

Wat is een impuls?
A
een signaal uit de omgeving
B
een elektrisch signaal in de huid
C
een elektrisch signaal dat door zenuwen gaat
D
signaal in de hersenen

Slide 22 - Quiz

Van welke zenuwcellen liggen de cellichamen buiten het centrale zenuwstelsel
A
Gevoelszenuwcel
B
Schakelcel
C
Bewegingszenuwcel

Slide 23 - Quiz

Hoe heet R?
A
Grote Hersenen
B
Kleine Hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg

Slide 24 - Quiz

Het laagje rondom de zenuwuitlopers is een isolerend laagje, het zorgt ervoor dat de impulsen niet naar  een andere uitloper kunnen overspringen.

Slide 25 - Slide

Wat is een hernia?
Bekijk het filmpje waarin wordt uitgelegd wat een hernia is, beantwoord daarna de vragen 

Slide 26 - Slide

Bij iemand met een hernia is een zenuw van het ruggenmerg bekneld geraakt. Iemand met een hernia kan last hebben van pijn in het been.
Waardoor ontstaat het pijnlijke gevoel in het been bij een hernia?
A
De zenuw in het ruggenmerg stuurt alleen nog prikkels naar de hersenen.
B
De zenuw in het ruggenmerg wordt voortdurend geprikkeld door de druk.
C
De zenuwen in de benen geleiden geen impulsen naar het ruggenmerg.

Slide 27 - Quiz

Welke zenuwcel heeft een cellichaam in het centrale zenuwstelsel, maar heeft ook een lange uitloper daarbuiten
A
Gevoelszenuwcel
B
Schakelcel
C
Bewegingszenuwcel

Slide 28 - Quiz

Een hernia is:
A
zenuwen die klem komen te zitten
B
bloedvaten die klem komen te zitten

Slide 29 - Quiz

Wat is een hernia?
A
Een uitpuilende zenuw die op een wervel drukt.
B
Een uitpuilende wervel die op een zenuw drukt.
C
Een uitpuilende kraakbeenschijf die op een zenuw drukt

Slide 30 - Quiz

De grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg samen noem je
A
zenuwen
B
centrale zenuwstelsel

Slide 31 - Quiz

In de afbeelding zie je de hersenen van een mens. Wat zijn de hersenen?
A
Een cel
B
Een orgaan
C
Een orgaanstelsel
D
Een organisme

Slide 32 - Quiz

Welke functies van de hersenen worden beïnvloed door medicijnen, drugs en alcohol?
A
Geheugen, concentratie en reactievermogen
B
Emoties en perceptie
C
Zicht en gehoor
D
Grote hersenen en kleine hersenen

Slide 33 - Quiz

Wat doen de kleine hersenen?
A
Zorgen ervoor dat je spieren werken en je in evenwicht blijft
B
Zorgen ervoor dat je dingen in je omgeving waarneemt, zoals licht
C
Sturen bliksemsnelle reacties naar je lijf (reflex)
D
Verdelen de impulsen die binnenkomen vanuit je romp en ledematen naar de rest van je hersenen

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Video

Wat is een reflex?
In een reflex stapte Sanne opzij.
A
een automatische reactie
B
een vriendelijk gebaar
C
een vrijwillige besluit

Slide 36 - Quiz

De reflexboog van je knie reflex gaat via ....
A
het ruggenmerg
B
de hersenstam
C
de kleine hersenen
D
de grote hersenen

Slide 37 - Quiz

Soorten reflexen:
  • Terugtrekreflex
  • Kniepeesreflex
  • Pupilreflex
  • Niesreflex
  • Hoestreflex

Slide 38 - Slide

Hoe noem je dit?
A
bewuste reactie
B
terugtrekreflex

Slide 39 - Quiz

Het hormoonstelsel
Bekijk de volgende video en beantwoord daarna de vragen


Slide 40 - Slide

Wat is het hormoonstelsel?
A
Stoffen die de werking van bepaalde organen regelen
B
Alle klieren en organen die hormonen in het lichaam maken
C
Alle hormonen die worden aangemaakt in het lichaam
D
Alle zenuwen die hormonen aanmaken

Slide 41 - Quiz

Welke klier kan een hormoonklier zijn?
A
klier 1
B
klier 2
C
geen van beiden
D
allebei

Slide 42 - Quiz

Wat is de taak van een bewegingszenuwcel?
A
snelle reactie op een prikkel
B
het doorgeven van een impuls naar een volgende spier of klier
C
reageren op een prikkel nadat je deze jezelf bewust bent geworden
D
vertaling van een prikkel naar een impuls

Slide 43 - Quiz

Door welke klier wordt het groeihormoon geproduceerd?
A
Schildklier
B
Bijnieren
C
Alvleesklier
D
Hypofyse

Slide 44 - Quiz

Wat is GEEN taak van het zenuwstelsel?
A
Impulsen vanaf zintuigen verwerken
B
Spieren aan het werk zetten
C
Klieren aan het werk zetten
D
De hoeveelheid glucose in het bloed regelen

Slide 45 - Quiz

Zien we links een hormoonklier? En rechts?
A
Alleen de klier links is een hormoonklier
B
Alleen de klier rechts is een hormoonklier
C
Geen van beiden zijn hormoonklieren
D
Beiden zijn hormoonklieren

Slide 46 - Quiz

Enkele hormoonklieren bij mensen zijn: eierstokken, schildklier en teelballen.
Welk of welke van deze klieren worden beïnvloed door hormonen uit de hypofyse?
A
Eierstok
B
Schildklier
C
Teelballen
D
Allemaal

Slide 47 - Quiz