Les 2 Cursus 5 Grammatica De resten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Cursus 5 Grammatica

les 2

De resten

Lesdoel

Ik weet wat er bedoeld wordt met:

1.  {werkwoordelijke rest} 
2.  [niet-werkwoordelijke rest] 
3. [gemengde rest} 

Open je Chromebook

Wat weet je nog van de persoonsvorm?

Wat weet je nog van de zinsdelen?

Wat weet je al over de resten?

Sluit je Chromebook

Herhaling

Persoonsvorm

• tijdproef
• getalproef
• vraagproef

Zinsdeel: 

• één woord of een groepje woorden die voor de pv kunnen staan

Filmpje

De resten

In een zin staan soms meer werkwoorden of woorden die met werkwoorden te maken hebben:

• 1. {werkwoordelijke rest} = alle ww in een zin (niet de PV)
• voorbeeld: Ik (heb) gisteren {moeten werken}.

• 2. [niet-werkwoordelijke rest] = splitsbare werkwoorden/wederkerige voornaamwoorden
• voorbeeld: Morgen (kom) ik [terug].
• voorbeeld: Hij (wast) [zich] iedere morgen.

• 3 [gemengde rest} = aan het + hele ww/ te + hele ww
• voorbeeld: Hij (is) in de aula [aan het eten}. 
• voorbeeld: Hij (zit) in de aula [te eten}. 

aantekeningen

Oefenen

Open je Chromebook!

Doe mee!

Wat is de werkwoordelijke rest in de zin:

De leerlingen hebben hun fouten moeten verbeteren.

Wat is de gemengde rest in de zin:
De kinderen zijn al de hele middag aan het spelen.

Wat is de niet-werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Mijn zus haalt haar straks bij de voetbalclub op.

Wat is de niet-werkwoordelijke rest in de zin:

Ze herinnert zich het verhaal nog goed.

Wat is de werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Morgen ga ik een wedstrijd voetballen.

1. ga
2. voetballen
3. ik

Wat is de niet-werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Voorzichtig hang ik mijn jas op.

1. voorzichtig
2. hang
3. op

De apen zaten al vroeg bananen te eten.
Wat is het zinsdeel 'te eten'?

1. niet-werkwoordelijke rest
2. werkwoordelijke rest
3. gemengde rest

Hij lette weer eens niet op.

Wat is: op?

1. Niet-werkwoordelijke rest
2. gemengde rest
3. werkwoordelijke rest

Wat is de werkwoordelijke rest in de volgende zin:
Gisteren had ik het liefst willen gaan gamen

1. had willen gaan gamen
2. had
3. willen gaan gamen
4. gamen

Lesdoel gehaald?

Ik weet wat er bedoeld wordt met:

1.  {werkwoordelijke rest} 
2.  [niet-werkwoordelijke rest] 
3. [gemengde rest} 

Huiswerk

Methode - digitaal 

Klassencode 023378

Cursus 5 Grammatica

§ 2 ZD Persoonsvorm en zinsdelen

opdracht 2 t/m 5