Intensief lezen

Intensief lezen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Intensief lezen

Slide 1 - Slide

Welke soorten leesstrategieën hebben we tot nu toe behandeld?
A
Verkennend en voorspellend
B
Globaal en voorspellend
C
Verkennend en globaal
D
Voorspellend en wetend

Slide 2 - Quiz

Welke tekstonderdelen bekijk je bij verkennend lezen?
A
Titel, tussenkopjes, bron, dikgedrukte/schuingedrukte woorden en plaatjes
B
Inleiding, eerste zin van elke alinea
C
Titel, inleiding en tussenkopjes
D
Titel, tussenkopjes, bron, plaatjes en de inleiding

Slide 3 - Quiz

Welke dingen kon je te weten komen bij verkennend lezen?
A
Tekstdoel, tekstsoort, onderwerp
B
Inhoud van de tekst
C
Onderwerp en tekstsoort
D
Tekstdoel, onderwerp en de inhoud van de tekst

Slide 4 - Quiz

Welke delen van de tekst lees je bij globaal lezen?
A
Inleiding en elke alinea
B
Inleiding + de eerste en laatste zin van elke andere alinea
C
Elke alinea + de eerste en laatste zin van de inleiding
D
De inleiding en het slot + de eerste en laatste zin van elke alinea

Slide 5 - Quiz

Welke ding(en) kwam je te weten bij globaal lezen?
A
Het precieze onderwerp
B
Tekstdoel en tekstsoort
C
Inhoud van elke alinea en de bron
D
Dat waar de tekst ongeveer over gaat.

Slide 6 - Quiz

Woordbetekenis achterhalen

Als je een woord tegen komt wat je niet begrijpt, ga je jezelf eerst afvragen of je het woord wel nodig hebt om de tekst te kunnen begrijpen. Als dit niet zo is, lees je door. Is dit wel zo, kun je meerdere dingen doen:

  1. Lees een stukje terug of vooruit, misschien is er wel een omschrijving of voorbeeld gegeven.
  2. Bekijk de afbeeldingen, misschien geven die een aanwijzing
  3. Bekijk het woord zelf, misschien herken je een deel van het woord
  4. Vraag aan iemand anders wat het woord betekent of zoek het op.

Slide 7 - Slide

Vervolg woordbetekenis

Als je de betekenis van een woord hebt achterhaald, is het wel belangrijk om te controleren of de betekenis in de tekst past en of je het woord nu wel begrijpt


Slide 8 - Slide

Beeldspraak begrijpen

Beeldspraak is taalgebruik waarbij de schrijver een beeld gebruikt om te beschrijven wat hij wil zeggen. Hij zegt niet letterlijk wat hij bedoelt. Spreekwoorden zijn een voorbeeld van beeldspraak.



Slide 9 - Slide

Beeldspraak vervolg

Snap je de beeldspraak niet?


Kijk eerst in de omgeving van de beelspraak of er een aanwijzing staat voor de betekenis. Daarnaast kan de beeldspraak zelf aanwijzingen geven over de betekenis.

Slide 10 - Slide

Voorbeelden beeldspraak

Appeltje voor de dorst hebben

Hij is een kwal

Naar een antwoord vissen

Dat zit er dik in

Zij is een slimme vogel

De appel valt niet ver van de boom

Slide 11 - Slide

Intensief lezen
  • Je wil de tekst helemaal begrijpen
  • Je leest de tekst nauwkeurig
  • Bijvoorbeeld als je informatie voor een werkstuk nodig hebt of een examentekst leest.



Slide 12 - Slide

Wat doe je als je de tekst niet begrijpt?
  • Herlees de tekst (begin op een punt waar je de tekst nog wel begreep)
  • Lees vooruit (sla het stukje tekst dat je niet begreep over)
  • Lees langzamer 

Slide 13 - Slide

Stappenplan intensief lezen

Lees de tekst verkennend

Lees de tekst globaal

Lees de tekst nauwkeurig

Bepaal de hoofdgedachte

Slide 14 - Slide

Hoe lees je nauwkeurig?

Let in de inleiding op aanwijzingen over de inhoud

Ga na wat de verbanden zijn tussen tekstdelen

Achterhaal de betekenis van onbekende woorden

Bepaal of de informatie betrouwbaar is

Lees eventuele tabellen of diagrammen af

Beoordeel eventuele argumentatie

Slide 15 - Slide

De hoofdgedachte

De hoofdgedachte is in één zin de hele tekst samengevat.


Het is het antwoord op de vraag: Waar gaat de gehele tekst precies over? Wat wil de tekst ons vertellen?

Slide 16 - Slide

Tabellen

Tabel: heeft rijen en kolommen


Lees altijd eerst de titel, daarna de linker kolom en de bovenste rij.



Slide 17 - Slide

Diagrammen

Diagram: informatie wordt getekend weergegeven. Vaak gaat het om aantallen en hoeveelheden.

Er zijn bijvoorbeeld cirkeldiagrammen, staafdiagrammen en lijndiagrammen.


Lees eerst de titel, daarna ga je na welke informatie er in de legenda staat. Als er assen zijn, ga je ook na welke informatie er op de as staat.

Slide 18 - Slide

Bij welk van de onderstaande situaties ga je intensief lezen?
A
Je leest een krant en wil een artikel over je vriend vinden
B
Je maakt een werkstuk over duiven en leest een tekst over duiven
C
Je leest een tekst en wil het onderwerp bepalen
D
Je maakt een examen en moet de hoofdgedachte van de tekst bepalen.

Slide 19 - Quiz

Wat is een hoofdgedachte?
A
Het onderwerp van de tekst
B
In één zin de tekst samengevat
C
De inhoud van de tekst
D
Dat wat de schrijver ons wil leren

Slide 20 - Quiz

Wat lees je als eerste bij tabellen en diagrammen?
A
De bron
B
De legenda
C
De inhoud
D
De titel

Slide 21 - Quiz

Is een kolom in een tabel horizontaal of verticaal?
A
Horizontaal
B
Verticaal

Slide 22 - Quiz

Wat is een legenda bij een diagram?
A
Daar staat in waarom de diagram is gemaakt
B
Daar staat extra informatie in
C
Daar staat in wat de kleuren en symbolen in de diagram betekenen
D
Daar staan de gegevens van de diagram in

Slide 23 - Quiz

Hoe noem je het als meerdere soorten diagrammen in een afbeelding gecombineerd worden?
A
Infographic
B
Diagrammen
C
Een tabel
D
Diagrammenafbeelding

Slide 24 - Quiz

Aan de slag

Taak 2: intensief lezen (pagina 24 in je werkboek)

Maak opdracht 1 t/m 4.


Klaar? Ga naar www.cambiumned.nl

Ga naar oefenen --> woordenschat --> maak de introductieoefening + wat is je referentieniveau? --> kies opdrachten met ** om te maken.


Slide 25 - Slide