Uitleg en oefenen spelling+interpunctie+hoofdletters

     Taalverzorging
Voorbereiden op SE
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

     Taalverzorging
Voorbereiden op SE

Slide 1 - Slide

Planning vandaag:
- Interactieve uitleg over onderdelen van spelling 
- Groepsopdracht
- Individueel verwerken van lesstof 

Telefoons in tas! Laptops paraat (inloggen lesson-up)

Slide 2 - Slide

Leerdoelen:
- Je weet waarom het juist gebruik van spelling belangrijk is
- Je gebruikt hoofdletters en interpunctie correct
- Je kan werkwoorden op de juiste manier vervoegen

Slide 3 - Slide

Onderdelen spelling
Werkwoordspelling               
Meervoud van ZN (zelfstandige naamwoorden)
Interpunctie                                         
Hoofdletters                                              

Slide 4 - Slide

Waarom is een juiste spelling belangrijk?

Slide 5 - Open question

Belangrijk omdat....
1. Communicatie: spelling is een cruciaal onderdeel van communicatie/uitspraak.
2. Geletterdheid: spelling- en leesvaardigheden zijn nauw met elkaar verbonden en helpen bij het ontwikkelen van algemene geletterdheid . 
3. Werkgelegenheid: Spellingkwaliteit heeft een directe impact op werkgelegenheidskansen

Slide 6 - Slide

Wat weet je nog.... Hoe weet je of een werkwoord in v.t. of v.d. een d of een t krijgt?

Slide 7 - Open question

En hoe zit het met de t.t.?

Slide 8 - Open question

(Vinden) jij Engels ook zo moeilijk?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 9 - Quiz

Hij heeft zijn knie (schaven).
A
geschaven
B
geschaaft
C
geschaafd
D
geschaavd

Slide 10 - Quiz

Dat (gebeuren) iedere dag.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeur

Slide 11 - Quiz

Hij (voeden) die puppy alleen op.
A
voet
B
voedt
C
voed

Slide 12 - Quiz

Haar gedrag is (veranderen).
A
verandert
B
veranderd

Slide 13 - Quiz

Had je nog een paar fouten? 
Ga dan nog extra oefenen met werkwoordspelling

Slide 14 - Slide

3.2 LEESTEKENS 

Slide 15 - Slide

Einde van de zin:
  • punt
  • uitroepteken
  • vraagteken

Hij is geslaagd voor zijn rijexamen. 
Weet je met welk cijfer? Een 10!

Slide 16 - Slide

Je gebruikt een dubbele punt bij:

Slide 17 - Open question

dubbele punt 
  • er komt een voorbeeld
  • er komt een uitleg
  • er komt een opsomming
  • er komt een citaat
Dat gaat als volgt: ..............
Ik houd van deze groentes: ......
Ze riep: '...........................'

Slide 18 - Slide

Aanhalingstekens '........'
Gebruik je bij een citaat.                                 Maaike zei: 'Ga je mee?'
Bij een titel.           Het boek 'Backpacken' is een spannend boek. 

Slide 19 - Slide

De komma
Als je een pauze hoort bij hardop voorlezen
Tussen twee werkwoorden in een samengestelde zin - als ik eet, kijk ik tv.
In een opsomming - vrienden, vriendinnen, buren en familie.
Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden -  een mooie, warme dag.
Woorden als:  toch, hoor, ja en oké - ik haal jou op, oké?
Voor bepaalde voegwoorden - maar/omdat/hoewel/zodat etc.
Achter of voor een aangesproken persoon - Harry, pak jij je tas?

Slide 20 - Slide

Piet zei "Je krijgt geen cadeautjes dit jaar."
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Welk leesteken mis je hier?
Terwijl Piet op vakantie was heeft zijn zus een nieuwe auto gekocht.

Slide 22 - Open question

Een komma staat
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
tussen twee onderwerpen
B
na een naam of uitroep aan het begin van een zin
C
tussen delen van een opsomming
D
tussen twee persoonsvormen

Slide 23 - Quiz

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens
B
Dubbele punt en aanhalingstekens
C
Alleen aanhalingstekens
D
Komma's

Slide 24 - Quiz

Even alles door elkaar

Slide 25 - Slide

Hij (leiden) al jaren een elftal.
A
leid
B
leit
C
leidt

Slide 26 - Quiz

Ze (herhalen) dit voor de derde keer.
A
herhaald
B
herhaaldt
C
herhaalt

Slide 27 - Quiz

'Heb je dat boek al gelezen?' vroeg hij.
A
goed
B
fout

Slide 28 - Quiz

Bas vond hoe overleef ik mijn vakantie? een leuk boek.

A
goed
B
fout

Slide 29 - Quiz

Aan de slag!
Taalverzorging (leestekens):

3.2 opdracht 1 t/m 6

Slide 30 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 31 - Open question

Goed of fout:
In Januari is het vaak heel koud.
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quiz

HOOFDLETTERS 3.1
- Begin van een zin 

Uitzondering:
's Avonds ging ik naar....
80% van de mensen
20 dagen nadat .....


Slide 33 - Slide

Hoofdletters
  • Namen --> personen, landen, steden, boeken, films etc.
  • Feestdagen en historische gebeurtenissen --> Kerstmis, Pasen, Eerste wereldoorlog,  Hemelvaart, Bevrijdingsdag

Slide 34 - Slide

Hoe schrijf je het meervoud?
baby         melodie      horloge
slee             muis
café             graf         bacterie 

melodieën
bacteriën

Slide 35 - Slide

Meervoud van café

Slide 36 - Open question

Meervoud van baby

Slide 37 - Open question

Noteer het meervoud van 'industrie'.
A
industrieën
B
industriën
C
industries

Slide 38 - Quiz

In groepje van 2 à 3
Corrigeer de tekst die je op papier krijgt van de docent


timer
10:00

Slide 39 - Slide

Individueel aan de slag!
Taalverzorging (hoofdletters):
3.1 opdracht 1 t/m 4

Slide 40 - Slide