Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Programma
- Welkom
- Doelen
- Instructie 

Slide 2 - Slide

Doelen
Aan het einde van deze week

-kun je een werkwoord in de tt juist spellen
- kun je een zwak werkwoord in de vt juist spellen
- kun je een voltooid deelwoord juist spellen


Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 4 - Slide





Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 5 - Slide

Voorbeelden:

Slide 6 - Slide

Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ... je broer van detectives of (herkennen) ... hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ... het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) ...
3. Mijn wang (bloeden) ... altijd als ik mij (snijden) ... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) ...?

Slide 7 - Slide

Antwoorden
1. Houdt / herkent 
2. vind / verstuurt
3. bloedt / snijd 
4. gelooft / bestelt

Slide 8 - Slide

Werkwoorden in de vt
/
/

Slide 9 - Slide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 10 - Slide

Even oefenen
1. De politie (verrichten) ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans (maken) ... (duimen) ... Janita voor mij.
3. We (durven) ... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ...
4. Terwijl ik (tobben) ... over mijn cijfers, (krassen) ... Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 11 - Slide

Antwoorden
1. verrichtte 
2. maakte / duimde 
3. durfden / bonkte
4. tobde / kraste 

Slide 12 - Slide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 13 - Slide

Even oefenen
1. De jongens zijn gisteren (verhuizen).
2. We hebben vanmorgen een potje (voetballen).
3. Heb je dat hele stuk (fietsen)?
4. Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).
5. Heb je lekker (chillen)?  

Slide 14 - Slide

Antwoorden
1. verhuisd
2. gevoetbald
3. gefietst
4. geloofd
5. gechild 

Slide 15 - Slide