Werkwoordspelling

Welkom
Nederlands vakles werkwoordspelling
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
Nederlands vakles werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesprogramma
  1. Lesstart met oefening
  2. Uitleg werkwoordspelling
  3. 7e maken wij de les af als het nodig is.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welk gevoel krijg jij als je Nederlands docent zegt dat de les over werkwoordspelling gaat?

Slide 3 - Poll

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het eind van deze les zijn de volgende doelen behaald:

  • Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.

  • Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.

  • Je kent de regels voor het schrijven van het voltooid deelwoorden en kunt die toepassen.

  • Je kent de regels van de Engelse werkwoorden. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Link

https://www.meesterklaas.nl/quiz/d-of-t
Maak een screenshot van de door jou gemaakte quiz waarop je score in beeld is.
timer
7:00

Slide 6 - Open question

Score van 90% of hoger, dan mag je kiezen of je mee doet of dat je de les zelfstandig doorneemt.
Doel 1
Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Welke soorten werkwoorden ken jij? En waaraan herken je die?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Soorten werkwoorden
  1. Persoonsvorm
    Wij lopen altijd naar school.

  2. Voltooid deelwoord
    Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.

  3. Onvoltooid deelwoord
    Lopend ging hij naar zijn werk.

  4. Hele werkwoord/infinitief
    Wij willen daar graag lopen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (EV/MV) en kan in zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd staan. 

Je vindt de persoonsvorm door:
  • De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
  • De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp)
    Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm. 
  • De vraagproef uit te voeren.
    Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


Spel de persoonsvormen juist:
1. Onze buurvrouw (VERBOUWEN) haar huis zelf.
2. (VINDEN) jij het ook jammer, dat het weer zo verandert?
3. De gastheer van het restaurant (HETEN) de klanten die binnenkwamen welkom.
4. Er (ZIJN) leerlingen geschorst, door de grap die z(HEBBEN uitgehaald.
5. Jarno vindt het prettig, als de onderwijzer het huiswerk controleert.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat iets is afgelopen

Je herkent het voltooid deelwoord aan: 
  • Omdat je de PV al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
  • De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
  • Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
  • Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions


Benoem de voltooid deelwoorden uit de onderstaande zinnen:
1. Raad eens wat er vandaag is gebeurd.
2. Ik heb de beschimmelde kaas maar weggegooid.
3. Waarom heb jij die gele aansteker niet bewaard?
4. Mijn ouders verhuizen onze spullen vandaag naar het nieuwe huis.
5. Bladluis wordt vaak met water en spiritus bestreden.
6. Tijdens het feest verandert Sofie nog van outfit: ze heeft er minstens drie bij zich.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin. Het hele werkwoord is het infinitief. 

Je herkent een infinitief doordat: 
  • Je de PV al uit de zin hebt gehaald.
  • Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
  • Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions


Benoem de infinitieven uit de onderstaande zinnen:
1. Wat betekent dit precies?
2. Wat willen jullie later worden?
3. Jasmijn heeft dat altijd al willen hebben.
4. Dit betekent dat we nogal haast hebben.
5. Wij zijn van plan om te gaan fietsen.

Slide 15 - Open question

This item has no instructions


Benoem de infinitieven uit de onderstaande zinnen:
1. Wat betekent dit precies?
2. Wat willen jullie later worden?
3. Mees heeft dat altijd al willen hebben.
4. Dit betekent dat we nogal haast hebben.
5. Wij zijn van plan om te gaan fietsen.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions


Noteer alle werkwoorden uit de eerste twee alinea's van het stukje hiernaast en geef telkens aan om welke werkwoordsoort het gaat.
Kies uit: pv, vt dw, inf

Zin 1: ....(pv), ....(...)

timer
5:00

Slide 17 - Open question

Die avondklok was toch maar tijdelijk?

Na veel politieke discussie kwam hij er dan in januari: de avondklok. Maar, beloofde het kabinet, hij zou maar een paar weekjes gelden en als eerste maatregel weer geschrapt worden. Maar twee maanden later geldt hij nog steeds. Hoe kan dat?

Volgens bronnen rondom het kabinet zijn de kabinetsleden van mening veranderd omdat uit hun cijfers blijkt dat de maatregel goed werkt om het aantal besmettingen terug te dringen. Daarnaast houdt het grote merendeel van de Nederlanders zich netjes aan de maatregel, die geaccepteerd lijkt te zijn.

Ook vindt het kabinet het belangrijk dat als ze op bepaalde maatregelen heel streng zijn, ze andere regels wat kunnen versoepelen. Zo zei Rutte op een eerdere persconferentie dat door de avondklok te houden de basis- en middelbare scholen eerder open konden.

Doel 2
Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.

  • Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in tegenwoordige tijd in:

1. Mijn ouders ............................. (afspreken) met mijn oma.
2. De groep studenten ............................. (vinden) dat de docent geen fijne uitleg ............................. (geven).
3. ............................. (horen) je wel wat je zegt?
4. ............................ (begrijpen) je vader het probleem?
5. Sanne ............................. (worden) morgen 18 jaar.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!

  2. Werkwoorden +te(n) of + de(n)

    Bij regelmatige werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor 't ex Kofschip.


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm VT
  • Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je 't ex kofschip.
  • 't ex kofschip is eigenlijk een trucje om de stemloze medeklinkers te kunnen onthouden.


  • Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex kofschip?
  • wel > ik-vorm + te(n)
  • niet > ik-vorm + de(n) 


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Vul bij iedere zin de juiste vorm van de persoonsvorm in verleden tijd in:

1. Mijn ouders ............................. (wachten) gisteren twee uur voordat zij naar binnen ............................. (mogen).
2. Hij ............................. (fronsen) zijn wenkbrauwen toen zij zo ............................. (binnenkomen).
3. Sanne en Daan ............................. (plonzen) gelijk in het water toen ze bij het zwembad ................... (arriveren).
4. Messi ............................. (vergroten) zijn kans op scoren.
5. Hij ............................. (branden) zijn hand tijdens het kerstdiner.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Werkwoordspelling Schema 
Is het werkwoord een PV?
Ja
Nee
   TT                    VT                      VT DW                   INF 
ik, ...jij: ik-vorm

jij, hij, zij, het : ik-vorm +t

M: 'infinitief'
Onregelmatig

ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Doel 3
Je kent de regels bij het voltooid deelwoorden en kunt die toepassen.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord 
Twee soorten werkwoorden:
  1. Klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden). Deze moet je kennen.

  2. Voltooid deelwoord op -t of -d (zwakke werkwoorden).Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je 't ex kofschip. Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord. 


Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:

1. Wij zijn gisteren ................................ (bellen) door de directeur.
2. Je bent in elk geval goed ................................ (verzekeren)!
3. Hoe is het mogelijk dat jij wel je cijfer hebt ................................ (krijgen)?
4. Het gebeurt wel vaker dat hij verkeerd wordt ................................ (aanmelden).
5. Is dat écht wat er is ................................ (gebeuren)?

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Doel 4
Je kent de regels van de Engelse werkwoorden

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Engelse werkwoorden

  • Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden!
    Je gebruikt dus dezelfde regels.


  • Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak)
scoor, promoot -(vanwege de o-klank)

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Engelse werkwoorden
  • Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden
  • Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.
  • Let op: Bij saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
  • We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

De leerling ... het document gisteren op haar Chromebook.
(saven)
A
savde
B
savede
C
savete
D
savte

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Hoe zit dat?
  • Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
  • -> save (spreek uit: seef)
  • De v van save zit niet in het 'T eX KoFSCHiP
  • Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den

Ik save                 Ik savede                Ik heb gesaved
Hij savet             Wij saveden

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Bij de meeste werkwoorden  werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

maar..... let op goed de uitspraak           -n

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Vul bij iedere zin de juiste vorm van het voltooid deelwoord in:

1. Peter ................................... (scrollen) door zijn e-mails.
2. Voor dat project ................................... (researchen) ik vorige week in de databank.
3. Maxime................................... (stressen, vt) flink na zijn toets.
4. Heb jij vorige week ook ................................... (flyeren)?
5. Mijn moeder ................................... (recyclen) alles.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 39 - Open question

This item has no instructions