H4 Le pronom personnel Y – EN L’ adverbe

Vendredi 5 juin 2020
HAVO 4
Explication Grammaire II : 
Le pronom personnel Y – EN
L’ adverbe
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 11 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Vendredi 5 juin 2020
HAVO 4
Explication Grammaire II : 
Le pronom personnel Y – EN
L’ adverbe

Slide 1 - Diapositive

De voornaamwoorden 'y' - 'en'
Y en EN zijn onpersoonlijke voornaamwoorden.
Ze vervangen plaatsen en dingen. 

- EN vervangt de + zelfstandig naamwoord

- Y vervangt alle andere voorzetsels + zelfstandig naamwoord
In het Nederlands vertalen we Y en EN vaak met 'ER'

Slide 2 - Diapositive

Exemples 'EN' 
Vous venez de Paris ? (Komt u uit Parijs?)
Oui, j'en viens. (Ja, ik kom ER vandaan)

Tu as de l'argent ? (Heb je geld bij je?)
Oui, j'en ai ! (Ja, ik heb ERvan...)

Tu prends de la tarte ? (Neem je taart?)
Non, je n'en prends pas. ( Nee, ik neem ER niet van.)

Tu veux encore des pommes de terre ? (Wil je nog aardappelen?)
Non merci, je n'en veux plus. (Nee, ik wil ER geen meer.)

Vous avez acheté des fruits ? (Hebben jullie fruit/vruchten gekocht?)
Oui j'en ai acheté. (Ja, ik ER van gekocht.)

Slide 3 - Diapositive

Exemples 'Y' 
Tu habites à Paris ? (Woon je in Parijs?)
Oui, j'y habite. (Ja, ik woon ER)

Tu vas au bureau aujourd'hui ? (Ga je vandaag naar kantoor?)
Non, je n'y vais pas. (Nee, vandaag ga ik ER niet heen)

Tu aimerais aller en Chine ? (Zou jij naar China willen gaan?)
Oui, j'aimerais y aller. (Ja, Ik zou ER wel naar toe willen gaan)

Le chat est dans son panier ? (Ligt de kat in zijn mandje?)
Oui, il y est. (Ja hij ligt ERin.)

Tu penses quelquefois à ton avenir ? (Denk je wel eens aan je toekomst?)
Oh oui, j'y pense tout le temps. (Ja, ik denk ER de hele tijd aan.)

Slide 4 - Diapositive

Plaats in de zin van EN en Y

De voornaamwoorden EN en Y staan vóór de persoonsvorm
Maar wanneer er een infinitief in de zin staat, plaatsen we het vóór de infinitief
Exemples:

Vous avez acheté des fruits
Oui, j'en ai acheté. 
Vous voulez acheter des fruits?
Oui, je veux en acheter.

Tu habites à Paris
Oui, j'y habite.
Tu vas habiter à Paris?
Oui, je vais y habiter.


Slide 5 - Diapositive

L'adverbe

Slide 6 - Diapositive

adverbe 
zegt iets over een verbe (werkwoord):                                            Elle danse bien 
zegt iets over een adjectif (bijv.nw):                                      un très bon danseur 
zegt iets over een ander adverbe:                   Elle danse merveilleusement bien

Slide 7 - Diapositive

Adjectif => Adverbe
Je vormt een ADVERBE door - ment achter het ADJECTIF  te zetten
poli => poliment
Als het ADJECTIF niet op een klinker eindigt gebruik je de vrouwelijke vorm : doux => doucement 
Eindigt het  ADJECTIF op ENT => - ENT wordt  -EMMENT 
fréquent => fréquemment
 Eindigt het  ADJECTIF op ANT => -ANT  wordt  -AMMENT 
constant => constamment




Slide 8 - Diapositive

Uitzonderingen & bijzondere vormen
 bon => bien 
meilleur => mieux 
mauvais => mal 
rapide => vite (rapidement)
précisément / énormément/ profondément
brièvement (bref) / grièvement (grave)
gentiment (gentil)
longtemps (long)

Slide 9 - Diapositive

Niet van een ADJECTIF afgeleid:
beaucoup       veel                          Il parle beaucoup
peu                    weinig                     Il parle peu
plus                   meer                        Il parle plus vite
moins               minder                    Il parle moins vite
autant              evenveel                 Il parle autant
très                    heel/zeer               Il parle très vite
trop                   teveel                      Il parle trop

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive