6.4

thema 6.4
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

thema 6.4

Slide 1 - Diapositive

allebei
 beide personen of dingen.
voorbeelden:

Zij dragen allebei een jurk.
Wij hebben allebei een hoed.

Slide 2 - Diapositive

dragen
iets op je lichaam hebben, zoals kleren of schoenen.
voorbeelden:

Ik draag een blauwe jas.
Hij draagt zwarte schoenen.

Slide 3 - Diapositive

aanhebben
kleren of schoenen dragen op dat moment.

voorbeelden:
Wat heb jij aan vandaag?
Zij heeft een rok en een blouse aan.

Slide 4 - Diapositive

 de jurk, de jurken
een kledingstuk voor vrouwen of meisjes.
voorbeelden:

Zij draagt een lange jurk.
In de zomer draag ik vaak jurken.

Slide 5 - Diapositive

de kleren
alles wat je draagt, zoals een broek, trui of schoenen.

voorbeelden:
Zijn kleren zijn heel netjes.
Ik koop nieuwe kleren in de winkel.

Slide 6 - Diapositive

 kort, korte
niet lang.
voorbeelden:

Dit is een korte broek.
Zij heeft een kort jasje aan.

Slide 7 - Diapositive

de laars, de laarzen
schoenen die hoog zijn en vaak worden gedragen in de winter.
voorbeelden:

Ik draag laarzen als het regent.
Haar laarzen zijn zwart en lang.

Slide 8 - Diapositive

 lang, lange
 niet kort.
voorbeelden:

Hij draagt een lange jas.
Deze rok is te lang voor mij.

Slide 9 - Diapositive

 net, nette
mooi en verzorgd.
voorbeelden:

Hij draagt een nette broek naar zijn werk.
Dit is een nette jurk voor een feestje.

Slide 10 - Diapositive

het pak, de pakken
 netjes, meestal een jasje en een broek voor mannen.
voorbeelden:
Hij draagt een pak naar zijn werk.
Ik koop een nieuw pak voor een bruiloft.

Slide 11 - Diapositive

vrij, vrije
niet bezet of geen werk hebben.
voorbeelden:
Vandaag ben ik vrij.
Zij heeft op vrijdag een vrije dag.

Slide 12 - Diapositive

het werk
 wat je doet om geld te verdienen.
voorbeelden:
  • Ik ga elke dag naar mijn werk.
  • Zijn werk is in een restaurant.

Slide 13 - Diapositive