Lesson 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

LESSON 3

PLANNING

- Listening

- Vocabulary

- Writing

Do you play sports? What kind (soort) of sports do you play? Why do you like it?

TASK B: LISTENING

Je gaat nu luisteren naar een luisterfragment. Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Hoe heet de radioshow die Emma presenteert?

1. The Extreme Show
2. The Sports Show
3. The Summer X Games Show

De half pipe is...

1. Het eerste onderdeel waarbij Lisa in actie komt
2. Het favoriete onderdeel van Emma
3. Voor het eerst een onderdeel op de X games

Lisa legt uit wat een half pipe is, omdat...

1. Emma niet weet wat dat is
2. Emma denkt dat veel jonge luisteraars dit niet weten
3. Emma denkt dat veel ouders dit niet weten

Tony Hawk is...

1. De eerste skateboarder die een 900 deed
2. De eerste skateboarder die een back flip deed
3. De eerste skateboarder die meedeed aan de X Games

Hoeveel draaien in de lucht maakt
een skateboarder als hij een 900 doet?

1. twaalf draaien
2. twee draaien
3. twee-en-een-halve draai

Van wie wil Jake graag een handtekening?

1. Van Emma
2. Van Kanye West
3. Van Tony Hawk

TASK C: LISTENING

Je gaat nu luisteren naar een luisterfragment. Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Andrea heeft een oproep voor een talentenshow gelezen

1. waar
2. niet waar

De eerste prijs is 750 pond.

1. waar
2. niet waar

Andrea vindt het gesjouw met haar muziekinstrument maar een gedoe.

1. waar
2. niet waar

Stuart belt Sam op met een
grappig verhaal.

1. waar
2. niet waar

Zowel Andrea als Stuart vinden
het verhaal van Sam grappig.

1. waar
2. niet waar

Morgen gaan ze vragen of Sam
toch mee wil spelen.

1. waar
2. niet waar

TASK D: LISTENING

Je gaat nu luisteren naar een luisterfragment. Beantwoord daarna de vragen op de volgende dia's.

Meneer Stine rijdt in _________ naar
zijn werk.

1. een halfuur
2. anderhalf uur

De wedstrijd lijkt _________ op het lopen van een marathon

1. heel veel
2. maar een beetje

De neef van Chad is op dit moment _________ jaar oud.

1. net 18
2. minstens 19

De wedstrijd heeft _________ onderdelen.

1. heel veel
2. maximaal vijf

Meneer Stine wil Chad het _________ bedrag betalen dat hij nodig heeft.

1. halve
2. hele

What sports do you already know (in English)?

TASK B: VOCABULARY
Guess the word:
Player

1. speler
2. gamer
3. verdediger
4. spelen

Guess the word:
Crowd

1. druk
2. menigte
3. toeschouwers
4. stadion

Guess the word:
Referee

1. verdediger
2. doelman
3. scheidsrechter
4. coach

Guess the word:
Medal

1. prijs
2. uitreiken
3. lintje
4. medaille

Guess the word:
Defender

1. scheidsrechter
2. speler
3. verdediger
4. middenvelder

Guess the word:
Cup

1. kop
2. mok
3. beker
4. kopje

TASK C: VOCABULARY

Verbindt de woorden met de juiste omschrijvingen.

The person competing in a team

What you get when you win a competition

A sports event where teams compete

What you get when you score

Contest

Cup

Match

Medal

Prize

Player

Point

Vertaal nu de woorden van de vorige vraag:
contest, cup, player, point, medal, prize, match

TASK D: VOCABULARY

Vul steeds het ontbrekende woord in.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

(de woorden staan ook steeds bij de vraag)

1. Last Saturday Manchester United tried ______ Arsenal.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

2. First ______ in this competition is a huge trophy!

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

3. A ______ must stop other players from scoring.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

4. All sportsmen want to win a gold ______.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

5. The ______ went wild when their idol scored a goal!

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

6. The Bears will be our ______ next week.

Kies uit: championship, contestant, crowd, defender, medal, opponent, prize, to compete, to defeat, to serve

TASK B: WRITING
Schrijf een paar zinnen over de sport die jij beoefent. Gebruik de volgende woorden: player - crowd - cup
Schrijf minimaal 30 woorden.

TASK C: WRITING
Schrijf een paar zinnen over jouw favoriete sport. Gebruik woorden van de vorige opdracht. Minimaal 30 woorden.

TASK D: WRITING
Write to your friend and tell him/her about your favourite sport. Use words from the previous (vorige) exercise. Use at least 30 words.

End of lesson 3. Questions? 
Vraag dit aan je docent tijdens het contactuur Engels of stuur een berichtje op magister!