Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 80 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je hoe je een naamwoordelijk gezegde in een zin kunt vinden
Slide 2 - Diapositive
Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Bekijk de volgende zin:
Dit jaar / is/ Alinde / opnieuw / keepster.
In deze zin staat geen werkwoord dat aangeeft wat het onderwerp Alinde doet. Er is dus geen werkwoordelijk gezegde.
Alinde dóét niet iets, maar zij ís iets. Wát zij is, zie je aan het zelfstandig naamwoord keepster.
Daarom heeft de zin een naamwoordelijk gezegde (ng): is [keepster].
Slide 3 - Diapositive
Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt dus wat iemand of iets (het onderwerp) doet en een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt.
– De hockeycoach / is / streng.
ng = is [streng]
– Sien wordt docent beeldende kunst.
ng = wordt [docent beeldende kunst]
Slide 4 - Diapositive
Het werkwoordelijk deel (ww.deel) bevat alle werkwoorden uit de zin. Het belangrijkste daarvan is een vorm van een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen.
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een (tijdelijke) eigenschap (keepster) van het onderwerp (Alinde) noemt. Het koppelwerkwoord (is) koppelt die eigenschap aan het onderwerp.
Slide 5 - Diapositive
Het naamwoordelijk deel (nw.deel) bevat een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap (streng, docent beeldende kunst) van het onderwerp (De hockeycoach, Sien) geeft. Het koppelwerkwoord (is, wordt) koppelt de eigenschap aan het onderwerp.
Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Slide 6 - Diapositive
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde
1 Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat.
2 Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is of wordt.
Slide 7 - Diapositive
3 Als het onderwerp iets is/wordt, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken.
Slide 8 - Diapositive
Voorbeeld:
Nova willater een beroemde pianiste worden.
1 worden = kww
2 Nova wil later iets worden, namelijk een beroemde pianiste.
3 Vraag: Wat wil Nova worden? Antwoord: een beroemde pianiste.
4 ng = wil[een beroemde pianiste] worden
Slide 9 - Diapositive
Let op: De werkwoorden zijn, blijven en schijnen komen niet alleen voor als kww, maar ook als zelfstandig werkwoord.
Als zijnenblijven de betekenis hebben van zich bevinden, zijn ze zelfstandig werkwoord. Als schijnen de betekenis heeft van licht geven, is het een zww
Slide 10 - Diapositive
Nog een keer de zes koppelwerkwoorden:
zijn,
worden,
blijven,
blijken,
lijken,
schijnen
Slide 11 - Diapositive
Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?
Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................
Slide 12 - Diapositive
H2E-2022
Slide 13 - Diapositive
H2F
Slide 14 - Diapositive
apps.noordhoff.nl
Slide 15 - Lien
Aan de slag
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maken:
Cursus 5 Grammatica zinsdelen
§ 3 blz. 210
Opdr.1 MET POTLOOD in je werkboek
opdr. 2-3-5 in je schrift!
Samen met je klasgenoot klaar? Dan maak je opdracht 4 of je gaat online naar: