Spaans 4e les

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wat gaan we doen?

Herhalen/oefenen met eerder geleerde

De weg leren vragen en

plaatsaanduidingen

Grammatica

Liedje

Oefenen

Stel jezelf voor, zo volledig mogelijk

Vertel wat je leuk vindt om te doen/ wat je hobbies zijn

Vertel hoe laat het is

Het werkwoord ir= gaan

ir

voy

vas

va

vamos

vais

van

a

de

en

ir a = gaan naar : voy a Madrid

ir a + infinitivo: nabije toekomst:

         mañana voy a visitar el museo

ir de : in uitdrukkingen: ir de compras

            ir de vacaciones, ir de excursión, ir              de copas, ir de tapas, ir de fiesta.

ir en + vervoermiddel: ir en avión,    

          ir en coche, ir en bicicleta.....

          maar ir a pie/ ir a caballo

ir a pie

ir a caballo

PEDIR DIRECCIONES

Disculpe.

Perdone.

Oiga.

Dónde está ...?

Para ir a ...?

Está lejos?

DE WEG VRAGEN

Excuseert u mij.

Pardon.

Hoort u eens.

Waar bevindt zich ...?

Om te gaan naar ...?

is het ver?

otras palabras

izquierda

derecha

todo recto

enfrente de

 al lado de 

al final de

en la esquina

andere woorden

links

rechts

rechtdoor

tegenover

naast

op het einde

op de hoek

PREPOSICIONES

al lado de ...

enfrente de ...

lejos de ...

cerca de ...

delante de ...

detrás de  ...

entre ... y ... 

VOORZETSELS

naast ...

tegenover ...

ver van ...

dichtbij ...

vóór ...

achter ...

tussen ... en ... 

bestemmingen

el aeropuerto                    het vliegveld

el bar                                     de bar

el cine                                   de bioscoop

la iglesia                              de kerk

el mercado                         de markt

el museo de arte             het kunstmuseum

el restaurante                   het restaurant

el supermercado            de supermarkt

maken opdracht 15 en 13

Grammatica

ser = zijn + een eigenschap (langdurig of voor altijd)

 estar = zijn + een toestand (tijdelijk, op een bepaald moment). Hay betekent er is/er zijn en wordt gebruikt wanneer het onderwerp onbepaald is.

Maken opdracht 12

Samen opdracht 4 C en D

en opdracht 5

opdracht 14 en 15