via vooraf thema 5: Vervoer, hoofdstuk 1 moeilijke woorden

• ANT2+
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

thema 5

Vervoer

Doel:

Aan het eind van de les ken je de woorden van het thema vervoer

Aan het eind van deze les kun je de woorden gebruiken in een zin.

Aan het eind van de les kun je zelf een zin maken met deze woorden.

Het vervoer

Het vervoer

opdracht

- Je krijgt de woorden van dit thema van de docent.

- Lees samen de woorden en zet een dun streepje onder het woordaccent.

- Weet je al wat het woord betekent? 

Je kunt hiervoor ook je woordenboek gebruiken.

- We gaan daarna samen kijken of het woordaccent goed is.

- We kijken naar de betekenis van het woord.

Het abonnement

• Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.

De boete

• Het geld dat je als straf moet betalen.

De chauffeur

• Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of een bus

De conducteur

• Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert

De dienstregeling

• De vaste tijden waarop treinen, trams of bussen rijden

De file

• Een lange rij met auto's die stilstaan of langzaam vooruitgaan.

De machinist

• Iemand die een trein bestuurt

Het ongeluk        

• Een onverwachte gebeurtenis die vaak schrik en soms pijn veroorzaakt.

Het openbaar vervoer

• Alle treinen, bussen en trams waar iedereen gebruik van kan maken.

Het rijbewijs

• Het bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto.

De spits

• De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.

Het verkeer

• Alle mensen, fietsen en voertuigen die op straat lopen of rijden.

Het vervoersbewijs

• Een bewijs dat je betaald hebt voor een reis, zoals een treinkaartje.

Het vervoermiddel

• Een middel waarmee jij je verplaatst.

De vertraging

• Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal.

Aan de gang 

- Maak met je maatje opdracht 2.

- Je krijgt deze opdracht van de docent.

- Als je opdracht 2 gedaan hebt, kun je die nakijken met een antwoordvel.

- Je krijgt voor het maken en nakijken

7 minuten.

Wat zie je op de afbeelding?

opdr 3

Opdracht 5

Kies zelf 5 woorden die we in opdracht 3 hebben gegeven.

Maak met ieder woord een goede zin.

Opdracht 6 en 7

Maak zinnen met  woorden uit de woordenlijst.

Je krijgt hier 15 minuten voor.

Maak een goede zin bij het woord:
De file

Maak een goede zin bij het woord:
De chauffeur

Maak een goede zin bij het woord:
Het ongeluk

Maak een zin met het woord:
Het rijbewijs

Maak een goede zin met het woord:
Het verkeer

Hoe ging het?

Ken je de woorden van het thema Vervoer?

Kun je de woorden gebruiken in een zin?

huiswerk

Maak de opdrachten van Thema 5 --> WERKBOEK --> h2 spelling & grammatica opdr 1 t/m 4

Via Starttaal Online --> Via Vooraf Op Weg Naar 1F  Thema 5 --> Moeilijke woorden, spelling & grammatica 

NIET AF --------> HUISWERK