Ontwikkelingspsychologie les 7

Ontwikkelingspsychologie 
Powerles quiz
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
WelzijnMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Ontwikkelingspsychologie 
Powerles quiz

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat onderzoekt ontwikkelingspsychologie?
A
De zichtbare gedragingen van mensen, zoals leren kruipen of zindelijk worden.
B
De unieke levenskeuzes die mensen maken, zoals waar ze wonen of werken.
C
Patronen van groei, verandering en stabiliteit gedurende het hele leven.
D
Alleen de invloed van cultuur op de ontwikkeling van mensen.

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke uitspraak beschrijft het beste het verschil tussen 'nature' en 'nurture'?
A
'Nature' verwijst naar aangeboren eigenschappen en vermogens, terwijl 'nurture' verwijst naar de ervaringen en invloeden uit iemands omgeving.
B
'Nature' gaat over opvoeding en omgevingsfactoren, terwijl 'nurture' betrekking heeft op genetische eigenschappen.
C
Zowel 'nature' als 'nurture' verwijzen uitsluitend naar biologische factoren die iemands gedrag bepalen.
D
'Nurture' speelt alleen een rol tijdens de jeugd, terwijl 'nature' pas op latere leeftijd invloed krijgt.

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet je nog over de ontwikkeling van de baby?

Slide 4 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom is hechting zo belangrijk in de babyfase?
A
Hechting zorgt ervoor dat een baby leert praten en lopen.
B
Hechting helpt een baby zich veilig te voelen en vertrouwen op te bouwen in anderen.
C
Hechting voorkomt dat een baby angstig wordt in nieuwe situaties.
D
Hechting zorgt ervoor dat een baby minder afhankelijk wordt van anderen.

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat wordt er bedoeld met temperament bij baby's?
A
Het uiterlijk van een baby, zoals de kleur van ogen en haar.
B
De unieke gedragskenmerken die deels aangeboren zijn en tot uiting komen in bijvoorbeeld activiteitenniveau en prikkelbaarheid.
C
De manier waarop een baby reageert op veranderingen in de omgeving.
D
De opvoedstijl van de ouders die het gedrag van de baby beïnvloedt.

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke fysieke vaardigheden ontwikkelt een baby?
A
Een baby ontwikkelt het zindelijk worden.
B
Een baby ontwikkelt reflexen, zindelijk worden en het gehoor.
C
Een baby ontwikkelt de reflexen, het zicht, motorische vaardigheden van kop tot staart en van binnen naar buiten.
D
Een baby ontwikkelt de reflexen, het zicht, motorische vaardigheden van staart tot kop en van buiten naar binnen.

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je als sociaal werker de ontwikkeling van een baby stimuleren?

Slide 8 - Question ouverte

Prikkels geven (praten), motiveren eerste stapjes, gepast speelgoed geven. Leer een voorwerpen aan en benoem deze.
Creëer een veilige omgeving waarin de baby kan ontwikkelen
Moedig baby’s aan als iets niet lukt.
Werk aan een warme band met de baby zoals lichaamscontact, veel aanwezig zijn, zorg voor positieve interacties.
Schud een baby nooit door elkaar tijdens het troosten. De hersenen van een baby zijn heel kwetsbaar en dit kan tot blijvende schade leiden

Wat weet je nog over de peuter?

Slide 9 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat betekent het dat peuters zich een mentale voorstelling kunnen maken?
A
Ze kunnen gebeurtenissen begrijpen zonder deze direct waar te nemen.
B
Ze kunnen alleen dingen onthouden die op dat moment zichtbaar zijn.
C
Ze worden volledig afhankelijk van directe waarnemingen om te leren.
D
Ze kunnen geen verbanden leggen tussen oorzaak en gevolg.

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een kenmerk van zelfbesef bij peuters?
A
Het vermogen om zich aan te passen aan sociale verwachtingen zonder hulp van anderen.
B
Het begrijpen dat ze een eigen individu zijn, los van anderen.
C
Het automatisch vermijden van ongewenst gedrag. C
D
Het ontbreken van emotionele reacties op hun eigen gedrag.

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van een veilige hechtingsrelatie is dat ouders consequent en responsief reageren op het kind. Wat betekent responsief?
A
De ouder reageert snel en passend op de signalen en behoeften van het kind.
B
De ouder probeert de signalen van het kind te negeren om zelfstandigheid te stimuleren.
C
De ouder reageert alleen op duidelijke signalen zoals huilen of schreeuwen.
D
De ouder wacht altijd af totdat het kind zichzelf heeft gekalmeerd.

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kunnen ouders doen wanneer een peuter zijn eigen geslachtsdelen ontdekt?
A
Het volledig verbieden van het aanraken van de geslachtsdelen.
B
Het negeren van het gedrag om schaamte te voorkomen.
C
Het maken van afspraken over geschikte momenten en situaties.
D
Het belonen van de peuter om nieuwsgierigheid te stimuleren.

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kun je doen om de ontwikkeling van een peuter te stimuleren?

Slide 14 - Question ouverte

veilige en stimulerende omgeving
opvoeding 
baken grenzen af
Noem iets dat je nog weet over de ontwikkeling van de kleuter

Slide 15 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe ontwikkelen kleuters hun zelfbeeld?
A
Ze vergelijken zichzelf voortdurend met anderen om hun vaardigheden te verbeteren.
B
Ze baseren hun zelfbeeld op wat anderen over hen zeggen en op enkele eenvoudige uitspraken.
C
Ze bouwen hun zelfbeeld volledig op door observatie van hun omgeving.
D
Ze vormen een realistisch beeld van hun sterke en zwakke punten door middel van ervaring.

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij associatief spel werken kinderen samen aan een gemeenschappelijk doel, zoals het bouwen van een toren. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kleuters die hun veters strikken hebben hun ... ontwikkeld.
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen oorzaak van zindelijkheidsproblemen?
A
Een ingrijpende gebeurtenis zoals een overleden oma of opa.
B
Ouders die niet goed weten hoe zij een kind zindelijk moeten maken.
C
Een gebrek aan motivatie bij het kind om zindelijk te worden.
D
Psychosociale stress, zoals de komst van een broertje of zusje.

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je de ontwikkeling van een kleuter stimuleren?

Slide 20 - Question ouverte

ruimte geven 
sociaal gedrag stimuleren
signaleren

Wat weet je nog over de ontwikkeling van een basisschoolkind?

Slide 21 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Vanaf welke leeftijd ontwikkelen kinderen gevoelens als 'schuld'?
A
Vanaf 6 jaar
B
Vanaf 7 jaar
C
Vanaf 8 jaar
D
Vanaf 9 jaar

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe ontwikkelen basisschoolkinderen hun zelfbeeld?
A
Door zichzelf te vergelijken met volwassenen.
B
Door hun eigen kwaliteiten en prestaties te vergelijken met die van anderen.
C
Door zich vooral te richten op uiterlijke kenmerken zoals oogkleur of haarkleur.
D
Door uitsluitend positieve feedback van volwassenen te ontvangen.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je kunt aan basisschoolkinderen steeds makkelijker zien hoe zij zich voelen, omdat ze hun emoties beter leren beheersen.
A
Waar, ze kunnen hun emoties beter aanvoelen en communiceren naar de buitenwereld.
B
Niet waar, ze kunnen hun emoties beter beheersen en verbergen waardoor het moeilijker is om te zien hoe het met het kind haat.

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kan een groot probleem zijn in de ontwikkeling van een basisschoolkind?

Slide 25 - Question ouverte

pesten of minderwaardigheidsgevoel
Hoe kan je de ontwikkeling van een basisschoolkind stimuleren?

Slide 26 - Question ouverte

goede voorbeeld
afstemmen
zelfstandigheid stimuleren
bemoeien of loslaten
Wat weet je nog over pubers en adolescenten?

Slide 27 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een kenmerk van het morele denken tijdens de adolescentie?
A
Pubers en adolescenten richten zich volledig op eigenbelang.
B
Adolescenten gaan meer rekening houden met het belang van anderen.
C
Jongeren in de adolescentiefase hebben geen inzicht in groepsdynamiek.
D
Oudere adolescenten vinden het moeilijk om verantwoordelijkheid te nemen.

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een belangrijk aspect van de identiteitsontwikkeling tijdens de adolescentie?
A
Het onderzoeken van verschillende rollen en ontdekken wat bij hen past.
B
Het volledig afhankelijk blijven van de meningen van ouders.
C
Het volledig loslaten van de behoefte aan autonomie.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de rol van een peergroup voor adolescenten?
A
Het stimuleren van competitie en rivaliteit onder leeftijdsgenoten.
B
Het voorkomen van het delen van geheimen en problemen met leeftijdsgenoten.
C
Het vervangen van de behoefte aan familiebanden.
D
Het bieden van een veilige omgeving om sociale vaardigheden en inlevingsvermogen te ontwikkelen.

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat kan er gebeuren als ouders hun kinderen niet los kunnen laten tijdens de puberteit?
A
Het kind is geneigd om tot de late volwassenheid bij de ouders te blijven wonen.
B
Het kind gaat zich nog harder afzetten wat kan leiden tot conflicten en weglopen van huis.

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet je nog over de volwassene?

Slide 32 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een kenmerk van de cognitieve ontwikkeling bij volwassenen?
A
Volwassenen bereiken hun piek in creativiteit rond de leeftijd van 25-30 jaar.
B
Volwassenen maken beslissingen op basis van intuïtie en vermijden logische redenering.
C
Volwassenen blijven nieuwe informatie en vaardigheden opnemen en gebruiken deze voor goed doordachte beslissingen.
D
Volwassenen denken op moreel vlak hetzelfde als tijdens hun adolescentie, zonder verdere ontwikkeling.

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom is het belangrijk dat jongvolwassenen rolveranderingen succesvol doorlopen?
A
Om zo snel mogelijk financieel onafhankelijk te worden en te blijven.
B
Om te voorkomen dat zij in een sociaal isolement terechtkomen en persoonlijkheidsproblemen ontwikkelen.
C
Om direct een hoge positie op de arbeidsladder te bemachtigen en stabiliteit te garanderen.
D
Om zich volledig te kunnen richten op werk en andere verantwoordelijkheden uit te stellen.

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat gaat er meestal aan vooraf als volwassenen hun levensdoelen prioriteiten herzien?
A
Een midlifecrisis
B
Lichamelijke veranderingen rond het 50e levensjaar.
C
Een ingrijpende gebeurtenis zoals het overlijden van een van de ouders.
D
Volwassen herzien hun levensdoelen en prioriteiten niet, ze zijn juist erg stabiel.

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een gevolg van de overgang bij vrouwen?
A
De menstruatie stopt abrupt en volledig zonder voorafgaande symptomen.
B
Vrouwen behouden hun vruchtbaarheid tot rond de leeftijd van 60-65 jaar.
C
De overgang gaat vaak gepaard met symptomen zoals opvliegers, slaapproblemen en verhoogde prikkelbaarheid.
D
De hormoonproductie blijft actief, wat het risico op lichamelijke problemen vermindert.

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zou je de ontwikkeling van een volwassene kunnen ondersteunen?

Slide 37 - Question ouverte

zelfredzaamheid

Waar denk je aan bij de ontwikkeling van ouderen?

Slide 38 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een reden waarom ouderen moeite kunnen hebben met intellectuele prestaties?
A
Ouderen verliezen volledig hun cognitieve vermogens naarmate ze ouder worden.
B
Slechtziendheid en slechthorendheid maken het begrijpen van taken moeilijker.
C
Ouderen werken vaak in complexe situaties die hen overbelasten.
D
Ouderen blijven net zo snel leren als jongeren, maar ervaren meer sociale druk.

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een kenmerk van persoonlijkheidsveranderingen bij ouderen?
A
Ouderen worden doorgaans meer extravert en avontuurlijk.
B
Ouderen worden emotioneler instabieler naarmate ze ouder worden.
C
Ouderen worden preciezer, nauwkeuriger en kunnen hun eigenbelang beter aan de kant zetten.
D
Ouderen zijn minder geneigd om zich aan te passen na ingrijpende gebeurtenissen.

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een veelvoorkomende verandering in sociale rollen tijdens de ouderdomsfase?
A
Ouderen nemen steeds meer professionele verantwoordelijkheden op zich om hun tijd te vullen.
B
Ouderen verliezen bepaalde rollen, zoals die van kind en beroepsrol, maar kunnen nieuwe rollen aannemen zoals vrijwilligerswerk of oppas-opa/-oma.
C
Ouderen hebben minder behoefte aan sociale contacten en trekken zich volledig terug uit de samenleving.
D
Ouderen behouden al hun sociale rollen, zelfs als familieleden of partners overlijden.

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vanaf welke leeftijd wordt het lichaam over het algemeen zwakker en neemt de kans op complicaties toe?
A
40-45 jaar
B
60-65 jaar
C
75-80 jaar
D
90-95 jaar

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem een voorbeeld van een moeilijkheid tijdens de ouderdomsfase

Slide 43 - Question ouverte

minder bewegen, eenzaam, wanhoop, vergeetachtig 
Hoe zou je als sociaal werker kunnen ondersteunen bij de moeilijkheid die je net hebt genoemd?

Slide 44 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Dit was de Powerles Quiz
Hoe sta je er nu voor?

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions