Proefwerk Stevigheid 1HV

Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme
1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen
2. Het skelet beschermt een aantal organen
3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam

Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3
1 / 30
suivant
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme
1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen
2. Het skelet beschermt een aantal organen
3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam

Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3

Slide 1 - Quiz

Welke botten horen bij de wervelkolom?
A
alleen de wervels
B
alleen het heiligbeen en de wervels
C
alleen het heiligbeen en het staartbeen
D
het heiligbeen, het staartbeen en de wervels

Slide 2 - Quiz

Aan welke wervels zijn de ribben verbonden?
A
Aan de halswervels
B
Aan de borstwervels
C
Aan de lendenwervels
D
Aan de hals- en borstwervels

Slide 3 - Quiz

Zwevende ribben heten zo omdat zij
A
niet vast zitten aan de wervelkolom
B
nergens aan vast zitten
C
niet vast zitten aan het borstbeen

Slide 4 - Quiz

Welke van onderstaande organen van de mens wordt/worden beschermd door het skelet?

hersenen - ogen - dunne darm - inwendig oor
A
hersenen en ogen
B
hersenen en het inwendig oor
C
hersenen, ogen en het inwendig oor
D
hersenen, ogen, het inwendig oor en dunne darm

Slide 5 - Quiz

Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens.
Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen 10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen 10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp 10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp 10 = handwortelbeentjes

Slide 6 - Quiz

Armen en benen hebben vergelijkbare botten.
Welk bot(ten) uit het been heeft/hebben geen vergelijkbaar bot in de arm?
A
De knieschijf
B
Het hielbeen
C
De knieschijf en het hielbeen

Slide 7 - Quiz

Hoeveel teenkootjes heeft een voet van de mens?
A
16 teenkootjes
B
15 teenkootjes
C
14 teenkootjes
D
5 teenkootjes

Slide 8 - Quiz

Welke botten vormen een onderdeel van de schoudergordel?
A
Bot 1, 2 en 3
B
Bot 1, 2, 3 en 5
C
Bot 2 en 5
D
Bot 1 en 2

Slide 9 - Quiz

Welk onderdeel bestaat uit kraakbeen?
A
Onderdeel 1
B
Onderdeel 2
C
Onderdeel 3

Slide 10 - Quiz

Hiernaast zie je het geraamte van een vogel.
Wat stellen de letters G en H voor?
A
G = borstbeen H = dijbeen
B
G = sleutelbeen H = opperarmbeen
C
G = borstbeen H = opperarmbeen
D
G = sleutelbeen H = dijbeen

Slide 11 - Quiz

Welke letters vormen de 'hand' van deze vogel?
A
De letters H, I, J, K en L
B
De letters I, J, K en L
C
De letters K en L
D
De letters J, K en L

Slide 12 - Quiz

Op welke manier zijn de botten van vogels aangepast zodat ze kunnen vliegen?
A
De botten zijn kort, dik en zwaar
B
De botten zijn kort, dun en licht
C
De botten zijn lang, dik en licht
D
De botten zijn lang, dun en licht

Slide 13 - Quiz

De mens is een...
A
zoolganger
B
teenganger
C
hoefganger
D
voetganger

Slide 14 - Quiz

Welk dier / welke dieren verplaatst/verplaatsen zich makkelijker op een drassige, zachte bodem?
A
Een zoolganger
B
Een hoefganger
C
Een teenganger
D
Een hoefganger en teenganger

Slide 15 - Quiz

Een teenganger is vaak een snelle renner omdat
A
hij met een kleiner voetoppervlak de grond raakt
B
hij beter kan afzetten
C
hij zijn gewicht verdeelt over vier poten
D
hij beter zijn evenwicht kan bewaren

Slide 16 - Quiz

Het hielbeen behoort tot de
A
voetwortelbeentjes
B
middenvoetsbeentjes
C
teenkootjes

Slide 17 - Quiz

Waar hoort de beer bij, zoolganger of teenganger?
Wat stelt bot nummer 5 voor?
A
zoolganger, 5 = hielbeen
B
zoolganger, 5 = middenvoetsbeentje
C
teenganger, 5 = hielbeen
D
teenganger, 5 = middenvoetsbeentje

Slide 18 - Quiz

Lees onderstaande beweringen:
1. De beenderen van het skelet zijn dood
2.De kleine teen heeft drie teenkootjes

Is bewering 1 juist? En bewering 2?
A
Alleen bewering 1 is juist
B
Alleen bewering 2 is juist
C
Bewering 1 en 2 zijn allebei juist
D
Bewering 1 en 2 zijn allebei onjuist

Slide 19 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Welk bot is gebroken?
A
Het dijbeen
B
Een middenhandsbeentje
C
Het opperarmbeen
D
Een rib

Slide 20 - Quiz

Hiernaast zie je een gezonde voet en een platvoet van de mens afgebeeld.
Wat is het voordeel van zo'n boogvormige, gezonde voet?
A
Je staat steviger op de grond
B
Je kunt sneller lopen
C
Je hebt meer veerkracht
D
Je kunt je gewicht beter verdelen

Slide 21 - Quiz

Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn.
Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen

Slide 22 - Quiz

Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn.
Wat stellen de nummers 9, 11 en 14 voor?
A
9 = middenhandsbeentjes, 11 = scheenbeen, 14 = spaakbeen
B
9 = middenvoetsbeentjes, 11 = kuitbeen, 14 = ellepijp
C
9 = voetwortelbeentjes, 11 = scheenbeen, 14 = spaakbeen
D
9 = middenvoetsbeentjes, 11 = scheenbeen, 14 = ellepijp

Slide 23 - Quiz

Wat stellen de letters p, q en r voor?
A
p = jukbeen, q = wandbeen, r = achterhoofdsbeen
B
p = jukbeen, q = slaapbeen, r = wandbeen
C
p = jukbeen, q = wandbeen r = slaapbeen
D
p = jukbeen, q = slaapbeen, r = achterhoofdsbeen

Slide 24 - Quiz

De ooropening ligt in ..
A
het wandbeen
B
het jukbeen
C
het achterhoofdsbeen
D
het slaapbeen

Slide 25 - Quiz

Hiernaast zie je de schedel van een paard.
Wat stellen de nummers e, f en i voor?
A
e = voorhoofdsbeen, f = wandbeen, i = bovenkaak
B
e = wandbeen, f = voorhoofdsbeen, i = neusbeen
C
e = wandbeen, f = slaapbeen, i = neusbeen
D
e = slaapbeen, f = voorhoofdsbeen, i = bovenkaak

Slide 26 - Quiz

De afbeelding stelt een poot van een koe voor.
Dit dier is een..
A
teenganger, net als een paard
B
teenganger, net als een kat
C
hoefganger, net als een paard
D
hoefganger, net als een kat

Slide 27 - Quiz

De afbeelding stelt een poot van een koe voor.
Hoe heet het bot dat met de letter P aangegeven wordt?
A
P = handwortelbeentje
B
P = voetwortelbeentje
C
P = knieschijf
D
P = teenkootje

Slide 28 - Quiz

Welke bewering over de ribben van de mens is juist?
A
Alle ribben zitten vast aan de wervelkolom
B
Alle ribben zitten vast aan het borstbeen
C
De mens heeft 2 zwevende ribben
D
De mens heeft 24 paar ribben

Slide 29 - Quiz

Welke wervels van de wervelkolom zijn het grootst en waarom?
A
De lendenwervels, want hier zitten de heupbeenderen aan vast
B
De lendenwervels, want zij moeten het meeste gewicht dragen
C
De borstwervels, want hier zitten de ribben aan vast
D
De borstwervels, want zij moeten het meeste gewicht dragen

Slide 30 - Quiz