18. Verwijzen

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Verwijzen

'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?

Slide 1 - Diapositive

De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Verwijswoorden

Slide 2 - Diapositive

De jongen koopt een fiets. Hij fietst erop naar huis. Hij laat hem zien aan zijn moeder. De jongen is er blij mee.
Verwijswoorden

Slide 3 - Diapositive

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Namen van landen, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden zijn ook onzijdig.

Slide 6 - Diapositive

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. Vrouwelijk zijn:
- vrouwelijke dieren of personen
- de-woorden op de 
volgende uitgangen:


Slide 7 - Diapositive

Mannelijke woorden
Alle de-woorden die niet vrouwelijk zijn, zijn mannelijk.

Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.


Slide 8 - Diapositive

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 9 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 10 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 11 - Quiz

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?

De tafel
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig

Slide 12 - Quiz

Let op!
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz). 
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).


Verwijswoorden - hen/hun

Slide 13 - Diapositive

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een 
gezellige middag.
Verwijswoorden - hen/hun

Slide 14 - Diapositive

Let op!

Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste) en naar een hele zin:
Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.




Verwijswoorden - wat

Slide 15 - Diapositive

Let op!
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover) 
- Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt


Verwijswoorden - dieren/mensen

Slide 16 - Diapositive

Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden

Slide 17 - Diapositive

Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. Artikel is een het-woord, dus die moet dat zijn.

Vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof deed opwaaien.
Fouten met verwijswoorden

Slide 18 - Diapositive

De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden

Slide 19 - Diapositive

Het woord familie is vrouwelijk, dus zijn moet haar zijn.

De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands.
Fouten met verwijswoorden

Slide 20 - Diapositive

Veel Amerikanen weten niet dat New York vroeger Nieuw Amsterdam heette, maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden

Slide 21 - Diapositive

Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen, maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun: hen moet hun zijn.
maar daar kun je hen niet de schuld van geven als ze er op school niets over geleerd hebben.
Fouten met verwijswoorden

Slide 22 - Diapositive

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden

Slide 23 - Diapositive

Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn: haar moet zijn zijn.

Finland staat al jaren bekend om haar uitstekende onderwijsresultaten.
Fouten met verwijswoorden

Slide 24 - Diapositive

Onze zeehelden, waarnaar in veel steden straten zijn vernoemd, waren geen lieverdjes.
Fouten met verwijswoorden

Slide 25 - Diapositive

Naar dieren en dingen verwijs je met waar+voorzetsel (waarover, waarvoor enz.), maar naar mensen met voorzetsel + wie (over wie, voor wie enz.), dus waarnaar moet naar wie zijn.
Fouten met verwijswoorden

Slide 26 - Diapositive

Het mooiste dat ik ooit voor mijn verjaardag heb gekregen, is een gouden armband.
Fouten met verwijswoorden

Slide 27 - Diapositive

Het verwijswoord wat gebruik je om te verwijzen naar een overtreffende trap: mooiste is een overtreffende trap, dus dat moet wat zijn.
Fouten met verwijswoorden

Slide 28 - Diapositive

Zelf aan de slag, succes!
Maak: alle opdrachten bij hoofdstuk 3: verwijzen - grammatica.
Tijd: tot het einde van de les. 
Hulp: overleg eerst met je buurvrouw/buurman. Steek je vinger op en dan kom ik je helpen.
Klaar: ga door met spelling uit hoofdstuk 3 en 4.
Einde van de les: ik controleer wat je hebt gemaakt. Ben je niet ver genoeg, dan kom je om 14.50 uur terug om verder te werken.

Slide 29 - Diapositive