Spelling en Grammatica

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welk woord is geen zelfstandig naamwoord?

1. Haarlem
2. gesprek
3. tafel
4. geven

De, dat, een
zijn lidwoorden.

1. waar
2. niet waar

Zelfstandig naamwoord (zn)

• Zelfstandig naamwoorden (zn) zijn mensen, dieren, planten en begrippen. 
  
• Eigennamen (voornamen en plaatsnamen) zijn ook zelfstandig naamwoorden 
  
• Je kunt altijd lidwoorden (de, het of een) voor een zelfstandig naamwoord zetten.
  

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord uit de zin op.
Ik ga de rode fiets kopen.

Welke voorzetsels ken je?

Wat is geen voorzetsel?

1. tijdens
2. voor
3. omdat
4. tussen

Voorzetsel

En vergeet '... de vakantie' niet!

gedurende, tijdens

Vragend voornaamwoord

Vragend voornaamwoord (vr.vnw)

Het vragend voornaamwoord verwijst naar personen of dingen die ergens naar 'vragen'.

De vragend voornaamwoorden zijn: wie, wat, welke, wat voor (een).

Voorbeeld: 

Wie heeft dat gedaan?

Aanwijzend voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord (a.vnw)

Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan. 

De aanwijzend voornaamwoorden zijn: deze, dit, die en dat. 

Voorbeeld:

Kijk, zie je dat broodje? 

In welke zin staat geen bezittelijk voornaamwoord?

1. Mijn boek ligt daar.
2. Ik ga fietsen.
3. Jij bent je tas vergeten.
4. Dat is zijn broek.

Schrijf minimaal 3 persoonlijk voornaamwoorden op.

Bezittelijk voornaamwoord (b.vnw)

• Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
• Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Persoonlijk voornaamwoord 

Bezittelijk voornaamwoord

(ps.vnw & bz.vnw)

Vervang de persoonlijk voornaamwoorden door namen van personen. Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het geen persoonlijk voornaamwoord, maar een bezittelijk voornaamwoord!

Voorbeeld: Hij is daar -> Jan is daar = psv

                        Zijn boek -> Jans boek    = bzv

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Ik

Zijn

Haar

Hij

Mijn

Uw

Jij

Schrijf de zin over en noteer de woordsoorten onder de woorden.

Kies uit: zn, bn, lw, vz, ww, a.vnw, vr.vnw, tw, p.vnw, b.vnw

Ik wilde mijn dure auto starten.

Antwoord

Ik = p.vnw

wilde = ww

mijn = b.vnw

dure = bn

auto = zn

starten = ww

Ik weet wat lw, zn, bn , ww, p.vnw, v.vnw, a.vnw, b.vnw, vz, tw zijn
en kan deze woordsoorten herkennen, benoemen en gebruiken in zinnen.

😒🙁😐🙂😃

Sterk of zwak werkwoord?
'werken'

1. Sterk
2. Zwak

Welk werkwoord (vt) is verkeerd geschreven?

1. spoelde
2. voetbalde
3. wachtte
4. veegte

Zwakke werkwoorden

In welke zin staat geen bijvoeglijk naamwoord?

1. Het gesmolten ijsje.
2. De kleren zijn gedragen.
3. De verlote ticket.
4. Het gewitte plafond.

Maak van het woord "missen" een vdw en gebruik het als een bn in een zin.

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

1. Maak van het werkwoord het voltooid deelwoord.

2. Waarop eindigt het voltooid deelwoord?

3. Op een T of D? Voeg een E toe.

4. Op (E)N- niets aan veranderen.

5. Schrijf een bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.

    Verdubbel een T of D alleen voor de  

     uitspraak!

Ik kan de zwakke werkwoorden goed in de verledentijd zetten

😒🙁😐🙂😃

Tips en tops