oefentoets H1+2 woordraadstrategie en figuurlijk taalgebruik

Oefenvragen H2
 figuurlijk taalgebruik
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefenvragen H2
 figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Diapositive

Start de test!
Weet jij het onderscheid te maken tussen letterlijk en figuurlijk

Slide 2 - Diapositive

Met figuurlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 4 - Quiz

Hij vat de koe bij de hoorns.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 5 - Quiz

De tandarts zei dat ik goed had gepoetst.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 6 - Quiz

Wat een hondeweer!
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Hij staat met z'n mond vol tanden
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 9 - Quiz

Je kunt me de boom in!
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 10 - Quiz

De meester struikelde over zijn veter.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 11 - Quiz

De aap klimt in de boom.
A
Figuurlijk
B
Letterlijk

Slide 12 - Quiz

De tandarts voelde Mark aan zijn tand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quiz

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 14 - Quiz

Onder de boom lag een dode mus.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 15 - Quiz

Ik heb vanmorgen op het station twee uur in de kou gestaan.

A
Figuurlijk
B
Letterlijk

Slide 16 - Quiz

'Mijn eerste dag op mijn nieuwe werk voelde als een warm bad'
Wat wordt bedoeld met 'een warm bad'?
A
het is te warm
B
het voelt prettig en vertrouwd
C
het voelt raar
D
het is saai

Slide 17 - Quiz

De kar met de gebakjes is omgevallen. De gebakjes zijn naar de haaien.
Wat wordt er bedoeld met 'naar de haaien'?
A
De gebakjes zijn aan de vissen gegeven.
B
De gebakjes zijn nog heel.
C
Iedereen at ze nog op.
D
De gebakjes zijn kapot

Slide 18 - Quiz

'Hij vindt het prima om ons altijd te laten kiezen. Hij is een zacht ei'
Wat wordt bedoeld met 'een zacht ei'?
A
gemakkelijk in de omgang, meegaand
B
heeft snel pijn
C
is snel bang
D
gaat graag verkleed als ei

Slide 19 - Quiz

'Luna is een beetje een grijze muis in de groep'.
Wat wordt bedoeld met 'een grijze muis'?
A
is één van de kleinsten
B
draagt vaak grijze kleding
C
is verlegen en valt niet op
D
is bang voor katten

Slide 20 - Quiz

'Lieke scoorde 4 keer. Ze was de ster van de wedstrijd'.
Wat wordt er bedoeld met 'de ster'?
A
Ze viel op en kreeg veel aandacht
B
ze was mooi
C
ze kon goed samenspelen
D
ze was blij met haar team

Slide 21 - Quiz

'Wout is een kei in voetballen'.
Wat wordt bedoeld met 'een kei'?
A
Hij huilt niet snel bij voetbal.
B
Hij is langzaam bij het voetballen.
C
Hij is goed in voetballen.
D
Hij trapt hard tegen de bal.

Slide 22 - Quiz

Letterlijk iets bedoelen =
A
Iets wat je als grap zegt
B
Is iets wat je precies bedoeld.
C
Iets wat je niet meent
D
Als je liegt

Slide 23 - Quiz

Figuurlijk iets bedoelen=
A
Niet de waarheid spreken
B
Iets precies bedoelen zoals je het zegt
C
Iets niet letterlijk bedoelen
D
Iets als een grap bedoelen

Slide 24 - Quiz