Vwo 6 HC China gesloten oefenvragen Feniks

Vwo 6 HC China gesloten oefenvragen Feniks
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Vwo 6 HC China gesloten oefenvragen Feniks

Slide 1 - Diapositive

Welk kenmerkend aspect dat voor de westerse geschiedenis past bij de negentiende eeuw, is minder passend bij de Chinese geschiedenis van de negentiende eeuw? (1p)
A
De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
B
De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen, zoals het nationalisme.
C
De industriële revolutie die de basis legde voor een industriële samenleving.
D
Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.

Slide 2 - Quiz

De machtspositie van de Qing-dynastie verzwakte aan het einde van de negentiende eeuw.

Welke van de onderstaande voorbeelden is geen interne factor die bijdroeg aan deze verzwakking?
A
Door een sterke bevolkingsgroei braken er hongersnoden uit.
B
Veel mandarijnen maakten zich schuldig aan corruptie.
C
Bestuursfuncties werden verdeeld op basis van vriendjespolitiek.
D
Via Kanton werden grote hoeveelheden opium door China verspreid.

Slide 3 - Quiz

Stel, je schrijft een scriptie over de geschiedenis van China tussen 1842 en 1911. Je gebruikt de bron ter illustratie van een indirecte oorzaak voor een van onderstaande gebeurtenissen.

Bij welke gebeurtenis past deze bron, ter illustratie van een indirecte oorzaak, het beste? (1p)
A
Het verdrag van Nanking.
B
De Taipingopstand.
C
De Tweede Opiumoorlog.
D
De Bokseropstand.

Slide 4 - Quiz

Aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw vertaalde de geleerde Yan Fu (1854-1921) een groot aantal westerse boeken naar het Chinees. Yan Fu was invloedrijk in China en uitte openlijk kritiek op het verdrag dat na de Chinees-Japanse oorlog werd gesloten (1895).
In 1912 werd Yan Fu met steun van de politieke machthebbers benoemd tot hoofd van de universiteit van Beijing.
I. Yan Fu zette zich af tegen het modern imperialisme.
II. Yan Fu stimuleerde de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen in China.
III. Yan Fu was een aanhanger van Yuan Shikai.
Zijn de stellingen juist of onjuist? (1p)
A
Stelling I, II en III zijn juist.
B
Stelling I en II zijn onjuist. Stelling III is juist.
C
Stelling I is juist. Stelling II en III zijn onjuist.
D
Stelling I, II en III zijn onjuist.

Slide 5 - Quiz

Welk kenmerkend aspect past bij de achtergrond van de Taipingopstand (1850-1864)?
A
Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
B
De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
C
De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme.
D
Het in de praktijk brengen van totalitaire ideologieën, zoals het communisme.

Slide 6 - Quiz

Een historicus doet over de Bokseropstand twee uitspraken:
I. De deelnemers aan de opstand waren voornamelijk boeren die zich met hun gewelddadige acties
onder meer wilden afzetten tegen het falende keizerlijk gezag.
II. De hervormingen die als reactie op de Bokseropstand door het keizerlijk hof werden genomen, waren door westerse overheden afgedwongen in een Ongelijk Verdrag.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
A
Uitspraak I en II zijn allebei juist.
B
Uitspraak I en II zijn allebei onjuist.
C
Uitspraak I is juist. Uitspraak II is onjuist.
D
Uitspraak I is onjuist. Uitspraak II is juist.

Slide 7 - Quiz

1. Een opstand tegen het keizerlijk gezag, geleid door Sun Yat-sen, mislukt.
2. De ambassadewijk van Beijing wordt een doelwit van de Boksers.
3. De Chinese keizer grijpt in en laat twintigduizend kisten opium van de Britten vernietigen.
4. Na de Chinees-Japanse oorlog wordt China wederom een Ongelijk Verdrag opgelegd.
5. De Eerste Opiumoorlog breekt uit.
6. De Zelfversterkingsbeweging start met activiteiten om China op militair gebied te moderniseren.

Wat is de juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later?

A
6, 5, 3, 2, 1, 4.
B
5, 6, 2, 3, 4, 1.
C
3, 5, 4, 6, 2, 1.
D
3, 4, 6, 1, 2, 5.

Slide 8 - Quiz

Welke beweging wordt waarschijnlijk gesteund door de deelnemers aan een Japanse boekverbranding?
A
De CCP.
B
De Kwomintang.
C
De Bokserbeweging.
D
De 4 Meibeweging.

Slide 9 - Quiz

Drie gegevens over het leven van Sun Yat-sen:
I. In 1895 verliet Sun Yat-sen China en verbleef onder andere in Europa en de Verenigde Staten.
II. In 1911 keerde Sun Yat-sen terug naar China, maar week kort daarna uit naar Japan.
III. In 1917 keerde Sun Yat-sen weer terug naar China.

Welke uitspraak naar aanleiding van deze gegevens is onjuist?
A
De reden van het vertrek in 1895 was de betrokkenheid van Sun Yat-sen bij een opstand tegen het keizerlijk gezag.
B
De reden van de terugkeer in 1911 naar China van Sun Yat-sen was zijn aansluiting bij het Eerste Verenigd Front.
C
De reden van zijn vertrek naar Japan kort na 1911 heeft te maken met de politiek-militaire positie van Yuan Shikai in China.
D
Na de terugkeer van Sun Yat-sen naar China in 1917 werd hij geconfronteerd met het wegvallen van een duidelijk centraal gezag in het land.

Slide 10 - Quiz

Twee uitspraken over de KMT en de CCP in de jaren twintig:
I. De KMT kon rekenen op de steun van de Sovjet-Unie, omdat er ideologische overeenkomsten waren tussen de ideeën van de KMT en het Sovjet-communisme.
II. De Sovjet-Unie was aanvankelijk terughoudend in het steunen van de CCP, omdat China volgens de marxistische ideologie nog niet klaar was voor een revolutie.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
A
Uitspraak I en II zijn allebei juist.
B
Uitspraak I en II zijn allebei onjuist.
C
Uitspraak I is juist. Uitspraak II is onjuist.
D
Uitspraak I is onjuist. Uitspraak II is juist.

Slide 11 - Quiz

Zes gebeurtenissen uit de geschiedenis van China tussen 1912 en 1949.
Wat is de juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later?
I De Noordelijke Veldtocht wordt succesvol afgerond.
II Het CCP-gebied in Jianxi wordt omsingeld door de nationalisten.
III In het Verdrag van Versailles krijgt Japan de Duitse invloedsgebieden in China toegewezen.
IV Japan start een invasie en bezet de provincie Mantsjoerije.
V Het Japanse leger capituleert; er komt een einde aan de Tweede Wereldoorlog.
VI Mao Zedong roept in Beijing de communistische Volksrepubliek uit.
A
III, II, I, IV, V, VI
B
III, II, I, IV, VI, V
C
II, III, I, IV, V, VI
D
II, III, IV, I, V, VI

Slide 12 - Quiz

In 1928 vaardigde Mao een aantal orders uit voor zijn soldaten, waarin hij bepaalde hoe boeren moesten worden behandeld. Enkele van deze orders:
1. Vervang alle deuren die je hebt beschadigd.
2. Breng alle matrassen terug waarop je hebt geslapen.
3. Wees beleefd en geduldig tegen de mensen en help ze.
4. Wees eerlijk bij onderhandelingen met boeren.
5. Wees schoon en maak een toilet op goede afstand van de boerderijen.
Bij welk kenmerkend aspect passen deze orders?
A
De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie.
B
Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
C
Het in de praktijk brengen van totalitaire ideologieën, zoals communisme.
D
De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen.

Slide 13 - Quiz

In 1946 was de Verenigde Staten actief betrokken bij gesprekken tussen de KMT en de CCP om tot een wapenstilstand te komen.
Wat is geen verklaring voor het feit dat het niet lukte om een bestand tussen beide partijen te sluiten?
A
Er bestonden grote verschillen op ideologisch gebied, met name bij politieke aspecten.
B
De KMT kon vooral rekenen op de steun van de Verenigde Staten, terwijl de Sovjet-Unie de CCP steunde.
C
De CCP was op militair gebied veel sterker dan de KMT: de CCP had meer en beter bewapende soldaten, beschikte over vliegtuigen en controleerde de belangrijkste steden.
D
Zowel Mao als Chiang wilde de leiding over China uitoefenen.

Slide 14 - Quiz

In het maoïsme spelen massacampagnes een belangrijke rol. Over deze massacampagnes zegt iemand het volgende:
I De massacampagnes maken duidelijk dat Mao een andere interpretatie van het communisme aanhield dan Marx, want Mao geloofde niet in een definitieve revolutie die de communistische samenleving zou creëren.
II De massacampagnes hadden in de eerste jaren waarin de CCP macht uitoefende vooral een economisch doel, namelijk het op gang brengen van de industrialisatie van China.
Zijn de uitspraken juist of onjuist?

A
Uitspraak I en II zijn allebei juist.
B
Uitspraak I en II zijn allebei onjuist.
C
Uitspraak I is juist. Uitspraak II is onjuist.
D
Uitspraak I is onjuist. Uitspraak II is juist.

Slide 15 - Quiz

In de eerste helft van de jaren vijftig vonden er op het Chinese platteland grootscheepse landhervormingscampagnes en showprocessen plaats.
Welk kenmerkend aspect is niet van toepassing op dit verschijnsel?

A
De industriële revolutie die de basis legde voor een industriële samenleving.
B
De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie.
C
Het in de praktijk brengen van totalitaire ideologieën, zoals het communisme.
D
De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog.

Slide 16 - Quiz

Twee uitspraken:

I. Zowel bij de Grote Sprong Voorwaarts als bij de Culturele Revolutie streefde Mao ernaar de mobilisatie van de massa te realiseren.
II. Zowel door de Grote Sprong Voorwaarts als door de Culturele Revolutie werd de machtspositie van Mao beïnvloed.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
A
Uitspraak I en II zijn allebei juist.
B
Uitspraak I en II zijn allebei onjuist.
C
Uitspraak I is juist. Uitspraak II is onjuist.
D
Uitspraak I is onjuist. Uitspraak II is juist.

Slide 17 - Quiz

Twee gegevens:

I In de jaren zestig investeert China ruim twee miljard dollar in Afrikaanse landen.
II In de jaren zeventig probeert Mao de relatie met de Verenigde Staten te verbeteren.

Welke uitspraak is onjuist?
A
Een belangrijk motief voor gegeven I is de breuk tussen China en de Sovjet-Unie.
B
Het motief voor gegeven II is de breuk tussen China en de Sovjet-Unie.
C
Een gevolg van gegeven I is dat de dekolonisatie die een einde maakte aan de westerse hegemonie ook in Afrika op gang kwam.
D
Een gevolg van gegeven II was het verkrijgen van een eigen vertegenwoordiging van China in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Slide 18 - Quiz

Deng Xiaoping startte de Vier Moderniseringen.

Welke uitspraak daarover is onjuist?
A
Deng Xiaoping behoorde tot de pragmatische economische stroming binnen de CCP.
B
Eén van de Vier Moderniseringen was het verbeteren van het onderwijs en de wetenschap in China.
C
Een onbedoeld gevolg van de hervormingen van Deng Xiaoping was liberalisering op politiek gebied.
D
Een gevolg van de Vier Moderniseringen was een grote demografische verschuiving van het platteland naar de steden.

Slide 19 - Quiz

Zes gebeurtenissen uit de geschiedenis van China tussen 1842 en 2001. Wat is de juiste chronologische volgorde?
1 De stichting van de Volksrepubliek China.
2 Japan bezet Mantsjoerije.
3 Soevereiniteitsoverdracht van Hongkong aan China.
4 De Eerste Opiumoorlog.
5 De Grote Sprong Voorwaarts wordt gelanceerd.
6 De Bokseropstand wordt neergeslagen.
A
4, 6, 1, 2, 5, 3
B
4, 6, 2, 1, 3, 5
C
6, 4, 2, 1, 3, 5
D
4, 6, 2, 1, 5, 3

Slide 20 - Quiz

A. Japanse soldaten vallen Hongkong binnen, een bezetting van vier jaar volgt.
B. De Britten smokkelen vanuit hun kolonie Bengalen grote hoeveelheden opium via Hongkong China in.
D. Het principe ‘één land, twee systemen’ wordt van kracht in Hongkong.
E. Onder invloed van ontwikkelingen in China, gaan studenten in Hongkong de straten op om te demonstreren voor het communisme en tegen de Britse gouverneur.
F. Op Possession Point, een herkenbare plek aan de noordwestkust van Hongkong, wordt voor het eerst officieel de Britse vlag gehesen.
Wat is de juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later?

A
F, B, A, E, D
B
F, B, E, A, D
C
D, B, E, A, F
D
B, F, A, E, D

Slide 21 - Quiz

Wie is je favoriete persoon uit deze historische context? Leg uit waarom.

Slide 22 - Question ouverte