week 5 c3GT3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Huiswerk voor vandaag:

Nieuw Nederlands online

KLASCODE 83686

Cursus 7 spelling

Paragraaf 1 - herhaling leerjaar 2

Opdracht 1 t/m 6 

* Filmpje leestekens

* Samenvatting LessonUp

* Zelfstandig werken / huiswerk 

Spelling / Leestekens

 Filmpje leestekens 

Leestekens

Waarom is het belangrijk om leestekens correct te gebruiken?

Goed gebruik van leestekens

 maakt een tekst eenvoudiger te lezen.

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.

aanhalingsteken

komma

punt

puntkomma

vraagteken

LEESTEKENS

- aan het eind van een zin

- aan het eind van een vraagzin

- aan het eind van een zin met extra nadruk

- tussen twee persoonsvormen / tussen delen van een opsomming / na een naam of uitroep aan het begin van een zin / vóór verbindingswoorden

PUNT

VRAAGTEKEN

UITROEPTEKEN

KOMMA

wat doe jij hier in spanje

Sleep de leestekens naar juiste plaats

HOOFD-

LETTER

.

?

!

,

HOOFD-

LETTER

kom gauw jeroen zit in de kantine

Sleep de leestekens naar juiste plaats

HOOFD-

LETTER

HOOFD-

LETTER

.

.

?

?

!

!

,

,

(Leestekens en spaties)
De minister ........

1. zei: ' Ik wacht af. "
2. zei: "Ik wacht af."
3. zei:" Ik wacht af."

Komma ,

Tussen 2 persoonsvormen: 

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen. 

Voor voegwoorden als maar, nadat, omdat, terwijl, want:

Marij struikelde, doordat haar veter los zat. 

Zet (in het algemeen) geen komma voor en/ of. 

Voor en na een deel van de zin met extra informatie:

Mijn opa, die morgen 60 wordt, geeft zaterdag een feestje. 

Tussen delen van een opsomming (maar niet voor en)

In de kantine worden soep, broodjes, melk en fruit verkocht. 

In welke zin is de komma goed gebruikt?

1. Ik ben blij, met mijn cijfer ik had, ook goed geleerd.
2. Ik ben blij met mijn cijfer ik, had ook goed geleerd
3. Ik ben blij, met mijn cijfer ik had ook goed geleerd.
4. Ik ben blij met mijn cijfer, ik had ook goed geleerd.

Deze leestekens gaan we extra oefenen:

• Dubbele punt:

• Dubbele aanhalingstekens:                          

Dubbele punt :

Voor een aangekondigde opsomming:

Dit heb je nodig voor het recept: melk, bloem, eieren en boter.

Voor de directe rede of een citaat:

Nathan zei: 'Ik had dat niet verwacht.'

Als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:

Frits wil graag een fatbike: hij moet 10 kilometer fietsen naar school. 

1. Mijn lievelingsdieren zijn: Honden, katten en beren.
2. Ik heb een nieuwtje: Ik ga op vakantie naar Texel!

Aanhalingstekens '  ' 

Bij directe rede of een citaat:

'Heb jij een pen voor me?' vroeg Rachel aan Sem.

Let op: bij indirecte rede gebruik je geen aanhalingstekens:

Rachel vroeg aan Sem of hij een pen voor haar had. 

Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis: 

Het woord 'onmiddellijk' is een berucht dicteewoord. 

Extra uitleg aanhalingstekens

• De punt, het uitroepteken of het vraagteken valt binnen de aanhalingstekens.

• Bij gedachten zet je geen aanhalingstekens.

Waar staan de aanhalingstekens goed?

1. Heb je ook zo'n lieve opa? "zei Piet."
2. "Heb je ook zo'n lieve opa?", zei Piet.
3. "Heb je ook" zo'n lieve opa? zei Piet.
4. "Heb je ook zo'n lieve opa? zei Piet."

Waar staan de aanhalingstekens goed?

1. "Mijn lievelingseten" is lasagne, zegt mama.
2. Mijn lievelingseten is lasagne, "zegt mama."
3. "Mijn lievelingseten is lasagne, zegt mama".
4. "Mijn lievelingseten is lasagne", zegt mama.

Waar staan de aanhalingstekens goed?

1. Jayden zei: Ik lust "geen koffie."
2. "Jayden zei: Ik lust geen koffie."
3. Jayden zei: "Ik lust geen koffie."
4. "Jayden zei:" Ik lust geen koffie.

Huiswerk voor morgen: 

Nieuw Nederlands online

KLASCODE 83686

Cursus 7 spelling

Paragraaf 2 - 

Opdracht 1 t/ m 6B

Een zakelijke brief schrijven

Wat weet je al van een
zakelijke brief

Vaste indeling (briefconventies)

1. Afzender (schrijver)
2. Geadresseerde (ontvanger)
3. Plaats, datum

4. Betreft (onderwerp)
5.  Aanhef (Geachte...),
6. Inhoud: inleiding - middenstuk - slot
7. Slotgroet (Met vriendelijke groet,)
8. Ondertekening (Handtekening + naam)

Zet een

witregel

tussen de onderdelen

Sleep de eerste 5 onderdelen van een zakelijke brief naar de juiste plek.

Plek 3

Plek 2

Plek 1

Plek 4

Plek 5

Geadresseerde

Plaats, datum

Afzender

Onderwerp

Aanhef

Wat is een voorbeeld van een zakelijke brief?

1. Sollicitatiebrief
2. Brief aan de buurman
3. Brief aan een penvriend
4. Klachtenbrief

Wat past bij een zakelijke brief?

1. Formeel taalgebruik
2. Informeel taalgebruik

Welk antwoord is goed?

1. Venlo, 21-01-2024
2. Venlo 21 januari 2024
3. Venlo, 21 Januari 2024
4. Venlo, 21 januari 2024

Welk antwoord is goed?

1. Betreft: klacht vakantie
2. Betreft: Klacht vakantie
3. Betreft: klacht vakantie.
4. Betreft: Klacht vakantie.

Welk antwoord is goed?

1. Geachte Heer, Mevrouw,
2. Geachte heer, mevrouw,

Uitzending Red mijn vakantie

Je ziet zo vijf jongens die op vakantie zijn en niet tevreden zijn over hun appartement. Stel je voor dat je bij dit groepje hoort en schrijf een klachtenbrief aan de reisorganisatie.  

 Schrijf de belangrijkste argumenten op  en gebruik deze bij het schrijven van je brief. 

Denk ook na wat je aan compensatie verwacht.

Klassikaal bespreken 

Welke argumenten heb je opgeschreven? 

Schrijf alle argumenten (ook die van anderen) op en kies welke drie argumenten je het beste vindt en in je brief gaat gebruiken. 

Schrijf de brief 

De inleiding: voorstellen + aanleiding/probleem

***

 De kern: wat is/was het probleem, drie argumenten waarmee je onderbouwt dat het een probleem is/was  + de oplossing die je voorstelt en waarom dat redelijk is)

***

Slot: conclusie + geef aan dat je een reactie verwacht op je voorgestelde oplossing

Dit schrijfplan laat je goedkeuren en aftekenen. Morgen gaan we in de les de brief schrijven. 

CLASSROOM

LEVER JE BRIEF UITERLIJK AANSTAANDE MAANDAG IN. 

Heb je nog moeite met de aanhalingstekens?

Ja

Nee

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. 'Wil je ook een koekje bij de thee'?, vroeg oma aan Liz.
2. 'Wil je ook een koekje bij de thee?, vroeg oma aan Liz.'
3. 'Wil je ook een koekje bij de thee, vroeg oma' aan Liz.
4. 'Wil je ook een koekje bij de thee?', vroeg oma aan Liz.

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. 'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
2. 'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
3. 'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie,' zei grootmoeder.
4. Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. 'Ik zei het toch...', 'zuchtte Elias.' 'Je moet niet zo gemeen doen.'
2. Ik zei het toch..., zuchtte Elias. 'Je moet niet zo gemeen doen.'
3. Ik zei het toch..., zuchtte Elias. Je moet niet zo gemeen doen.
4. 'Ik zei het toch...', zuchtte Elias. 'Je moet niet zo gemeen doen.'

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. Zij vroeg: 'Wat zie ik daar voor moois?'
2. 'Zij vroeg': Wat zie ik daar voor moois?
3. 'Zij vroeg: Wat zie ik daar voor moois?'
4. Zij vroeg: 'Wat zie ik daar voor moois'?

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. Roos antwoordde: 'Ik vind de creatieve vakken juist het leukst'!
2. Roos antwoordde: 'Ik vind de creatieve vakken juist het leukst!'
3. 'Roos antwoordde: Ik vind de creatieve vakken juist het leukst!'
4. 'Roos antwoordde': 'Ik vind de creatieve vakken juist het leukst!'

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt? [1]

1. 'De meester vroeg: Wil je dat nooit meer doen?'
2. De meester vroeg: 'Wil je dat nooit meer doen'?
3. De meester vroeg: 'Wil je dat nooit meer doen?'
4. De meester vroeg: Wil je dat nooit meer doen?

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. 'Oeh, dat is spannend, zei mijn zusje. Ik durf niet meer.'
2. 'Oeh, dat is spannend', zei mijn zusje. Ik durf niet meer.
3. Oeh, dat is spannend, zei mijn zusje. 'Ik durf niet meer.'
4. 'Oeh, dat is spannend', zei mijn zusje. 'Ik durf niet meer.'

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. 'Anna mopperde: Ik weet zeker dat het klopt!'
2. Anna mopperde: 'Ik weet zeker dat het klopt!'
3. Anna mopperde: 'Ik weet zeker dat het klopt'!
4. 'Anna mopperde': Ik weet zeker dat het klopt!

In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?

1. 'Hé Achmed'!, riep Sem. 'Alles goed'?
2. 'Hé Achmed!, riep Sem. Alles goed?'
3. 'Hé Achmed!', riep Sem. 'Alles goed?'
4. Hé Achmed!, riep Sem. 'Alles goed?'