Verschil tussen wat producenten ontvangen voor product en waarvoor ze bereid waren het te leveren.
Als prijs hoger is dan waarvoor ze wilden leveren => krijgen ze meer middelen dan ze nodig hadden.
Maatstaf voor hoe goed de situatie is voor producenten => welvaart voor producenten.
Slide 24 - Diapositive
Bedrag waarvoor producenten bereid zijn te leveren => Qa lijn
Slide 25 - Diapositive
Consumentensurplus
Verschil tussen wat consumenten bereid zijn te betalen en wat ze echt moeten betalen.
Als prijs lager is dan betalingsbereidheid => hoeven ze dus minder middelen te besteden dan ze ervoor over hadden.
Maatstaf voor hoe goed de situatie is voor consumenten => welvaart voor consumenten.
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Qa = 50p - 500 en Qv = -200p + 3000 Wat is de evenwichtsprijs?
Slide 28 - Question ouverte
Marktevenwicht
Aanbodlijn: Qa = 50p - 500
Vraaglijn: Qv = -200p + 3000
Marktevenwicht: prijs waarbij de vraag precies gelijk is als het aanbod => Qa = Qv
50p - 500 = -200p + 3000
250p - 500 = 3000
250p = 3500 => p = 3500 / 250 => p = 14
Slide 29 - Diapositive
Qa = 50p - 500 en Qv = -200p + 3000 Wat is de evenwichtshoeveelheid?
Slide 30 - Question ouverte
Marktevenwicht
Aanbodlijn: Qa = 50p - 500
Vraaglijn: Qv = -200p + 3000
250p = 3500 => p = 3500 / 250 => p = € 14
p = 14 invullen in Qa of in Qv
Qa: 50 x 14 - 500 = 200 of
Qv: -200 x 14 + 3000 = -2800 + 3000 = 200
In evenwicht: prijs is € 14, hoeveelheid is 200 stuks
Slide 31 - Diapositive
Kartel vs Fusie
Slide 32 - Diapositive
gevangene dilemma
Slide 33 - Diapositive
Zou je verwachten dat de vraag naar benzine op de korte termijn elastisch of inelastisch is?
A
Elastisch
B
Inelastisch
Slide 34 - Quiz
Welke van deze Ev (prijselasticiteit van de vraag) is NIET inelastisch maar elastisch?
A
-2,0
B
-0,5
C
0
D
0,99
Slide 35 - Quiz
Welk verband bestaat er normaliter tussen de prijs van een product (P) en de gevraagde hoeveelheid (Qv)?
A
Een positief verband
(P↑ ⇒ Qv↑ & P↓ ⇒ Qv↓)
B
Een negatief verband
(P↑ ⇒ Qv↓ & P↓ ⇒ Qv↑)
C
Beiden zijn mogelijk en komen evenveel voor.
D
Er is geen verband, P heeft geen invloed op Qv.
Slide 36 - Quiz
Zou je verwachten dat de vraag naar Mars-repen elastisch of inelastisch is?
A
Elastisch
B
Inelastisch
Slide 37 - Quiz
Hoe hoog is de subsidie?
Slide 38 - Diapositive
Hoe hoog is de subsidie?
A
€0,25
B
€0,50
C
€0,75
D
€1,00
Slide 39 - Quiz
Een onderneming die naar maximale totale winst streeft, maakt 20.000 producten en heeft dan winst. De totale constante kosten bedragen €250.000 en de variabele kosten zijn €65 per product. Er is nog overcapaciteit. De ondernemer krijgt een eenmalige order en vraagt zich af of hij deze moet aannemen. De klant is bereid om €60 per product voor deze order te betalen.
A
Ja, want de extra opbrengst van de order is groter dan de extra kosten.
B
Ja, want de extra order levert per product winst op.
C
Nee, want de extra order levert verlies op omdat de marginale kosten van de order groter zijn dan de marginale opbrengst.
D
Nee, want de constante kosten worden niet terugverdiend.
Slide 40 - Quiz
Bij een minimumprijs ontstaat een ...
A
aanbodtekort
B
aanbodoverschot
C
vraagtekort
D
vraagoverschot
Slide 41 - Quiz
monopolie
volkomen concurrentie
oligopolie
monopolistische concurrentie
veel aanbieders
één aanbieder
weinig aanbieders
veel invloed op de prijs
geen invloed op de prijs
heterogeen product
moeilijk toe te treden
makkelijk toe te treden
Slide 42 - Question de remorquage
Deze monopolist wil maximale totale winst. Hoeveel moet hij dan produceren?
Slide 43 - Diapositive
Deze monopolist wil maximale totale winst. Hoeveel moet hij dan produceren?
Slide 44 - Question ouverte
Hier zie je gearceerd ...
A
het consumentensurplus
B
het producentensurplus
Slide 45 - Quiz
De prijs stijgt met 20%, hierdoor daalt de vraag met 10%. De prijselasticiteit van de vraag is ...
A
-0,5
B
0,5
C
-2
D
2
Slide 46 - Quiz
Een negatief extern effect van vliegreizen is milieuvervuiling.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 47 - Quiz
Een positief extern effect van vleesproductie is het mestoverschot.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 48 - Quiz
Door een verschuiving van de vraaglijn naar links...
A
Er gaat niets van het consumentensurplus af, er komt alléén wat bij.
B
Er komt niets bij het consumentensurplus, er gaat alléén wat van af.
C
Er komt iets bij het consumentensurplus en er gaat óók wat van af.
Slide 49 - Quiz
Als de inflatie 6% is en de gemiddelde loonstijging 2%, dan ...
A
daalt de koopkracht met 3,9%
B
stijgt de koopkracht met 3,9%
C
daalt de koopkracht met 3,8%
D
stijgt de koopkracht met 3,8%
Slide 50 - Quiz
ric = nic / pic x 100
ric = 102 / 106 x 100 = 96,2
100 - 96,2 = 3,8
Een koopkrachtdaling van 3,8%
Slide 51 - Diapositive
Welk verband bestaat er normaliter tussen de prijs van een product (P) en de gevraagde hoeveelheid (Qv)?
A
Een positief verband
(P↑ ⇒ Qv↑ & P↓ ⇒ Qv↓)
B
Een negatief verband
(P↑ ⇒ Qv↓ & P↓ ⇒ Qv↑)
C
Beiden zijn mogelijk en komen evenveel voor.
D
Er is geen verband, P heeft geen invloed op Qv.
Slide 52 - Quiz
Zou je verwachten dat de vraag naar benzine op de korte termijn elastisch of inelastisch is?
A
Elastisch
B
Inelastisch
Slide 53 - Quiz
Welke van deze Ev (prijselasticiteit van de vraag) is NIET inelastisch maar elastisch?
A
-2,0
B
-0,5
C
0
D
0,99
Slide 54 - Quiz
Zou je verwachten dat de vraag naar Mars-repen elastisch of inelastisch is?