Dorpskrant les 8: beeldspraak deel 2 en begin van de krant


Nederlands - Periode 3 - 2021-2022

De Dorpskrant - Les 8
Creatief schrijven & Spelling
havo 2
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon


Nederlands - Periode 3 - 2021-2022

De Dorpskrant - Les 8
Creatief schrijven & Spelling
havo 2

Slide 1 - Diapositive

Terugblik vorige les
Je weet nu: 
  • wat beeldspraak is.
  • wat de functie van beeldspraak is.

Je kunt nu 3 vormen van beeldspraak herkennen en benoemen:
  • vergelijking met als (beeld, object en verbindingswoord)
  • vergelijking zonder als (beeld en object)
  • metafoor (beeld en weggelaten object)

(Waarom ook alweer? In iedere tekst in de Dorpskrant verwerk je 1 vorm van beeldspraak (of een stijlfiguur --> komt in les 9 aan bod))

Slide 2 - Diapositive

Aan het einde van deze les ...

... kun je 2 nieuwe vormen van beeldspraak herkennen en benoemen:
  • personificatie
  • metonymia

(Waarom ook alweer? In iedere tekst in de Dorpskrant verwerk je 1 vorm van beeldspraak (of een stijlfiguur --> komt in les 9 aan bod))
En je gaat een start maken met de dorpskrant...........

Slide 3 - Diapositive

Start van de dorpskrant ... na slide 28
Aan het einde van de les.......


... heb je nagedacht over de inhoud van de Dorpskrant.
... weet je welke bewoners er in het dorp wonen.
... welke beroepen de bewoners uitoefenen.
... wat de bewoners meemaken.
... en in welke tekstvormen (met bijbehorende tekstdoelen) je hiervan verslag doet.

Ook hebben jullie de teksten aan het einde van deze les verdeeld, zodat iedere leerling weet welke tekst hij gaat uitschijven.

Slide 4 - Diapositive

Een stukje herhaling ...
Eerst nog een keer de uitleg over:
  • de vergelijking met als
  • de vergelijking zonder als
  • de metafoor

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Nieuwe uitleg
Dan nu op de volgende slide: 
de uitleg over de personificatie en de metonymia.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Aan de slag!

Op de volgende slides ga je oefenen met het herkennen van beeldspraak.

Slide 14 - Diapositive

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 15 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De burgemeester bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie
D
metonymia

Slide 16 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 17 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 18 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
metonymia

Slide 19 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
metafoor
B
vergelijking zonder als
C
personificatie
D
vergelijking met als

Slide 20 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking met als
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 21 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De minister-president staat aan het roer van de regering.
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 22 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.
A
vergelijking zonder als
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 23 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Zij is net een nachtegaal.
A
vergelijking zonder als
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 24 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

De wind huilt door de bomen.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
vergelijking zonder als

Slide 25 - Quiz

Welke vorm van beeldspraak wordt gebruikt?

Geef mij nog eens een glas.
A
vergelijking zonder als
B
metafoor
C
personificatie
D
metonymia

Slide 26 - Quiz

Einde van de les!
Goed gewerkt! 
Heb je nog vragen? Neem dan contact op met je docent.

Volgende les komen de stijlfiguren aan bod!


Slide 27 - Diapositive

Terugblik vorige lessen
Je weet nu waar je op moet letten bij het schrijven.

Je kunt nu de regels toepassen voor:
  • meervoudsvormen
  • samenstellingen
  • samentrekkingen
  • verwijzingen
 
Je kunt nu: 
  • beeldspraak herkennen en benoemen
  • stijlfiguren herkennen en benoemen komt in les 9 en 10.


Slide 28 - Diapositive

Conclusie???
Je kent nu bijna alle theorie en hebt daarmee geoefend.

Bijna tijd om te gaan schrijven!

Slide 29 - Diapositive

Hoe ga je te werk?
In deze les beantwoord je 6 keer onderstaande vragen. 
(Waarom 6 keer? Je krant moet 6 teksten bevatten.)

  • Wie is de dorpsbewoner
  • Welke beroep heeft hij/zij?
  • Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
  • In welke tekstvorm schrijf je hierover? (Tip: Kies een tekstvorm uit het  overzicht hierna.)
  • Wat is het bijbehorende tekstdoel? (Tip: Kijk weer in het overzicht.)

Slide 30 - Diapositive

Hoe ga je te werk?
Voorbeeldantwoord:

  • Wie is de dorpsbewoner? Priscilla Nageltjes
  • Welke beroep heeft hij/zij? Eigenaresse van een nagelstudio 
  • Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?  Er is   ingebroken in haar nagelstudio 'Diamond Nails' en nu ....  
  • In welke tekstvorm schrijf je hierover? Nieuwsbericht
  • Wat is het bijbehorende tekstdoel? Informeren

Slide 31 - Diapositive



1. Informeren
2.  Opiniëren
3. betogen
(4. Amuseren)

Slide 32 - Diapositive

Aan de slag!

Op de volgende slides volgen de vragen. 

De antwoorden op de vragen helpen je om je teksten uit te schrijven.



Slide 33 - Diapositive

Wie is de dorpsbewoner?
Welk beroep heeft hij/zij?
Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
In welke tekstvorm schrijf je hierover?

Slide 34 - Question ouverte

Wie is de dorpsbewoner?
Welk beroep heeft hij/zij?
Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
In welke tekstvorm schrijf je hierover?

Slide 35 - Question ouverte

Wie is de dorpsbewoner?
Welk beroep heeft hij/zij?
Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
In welke tekstvorm schrijf je hierover?

Slide 36 - Question ouverte

Wie is de dorpsbewoner?
Welk beroep heeft hij/zij?
Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
In welke tekstvorm schrijf je hierover?

Slide 37 - Question ouverte

Wie is de dorpsbewoner?
Welk beroep heeft hij/zij?
Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
In welke tekstvorm schrijf je hierover?

Slide 38 - Question ouverte

Wie is de dorpsbewoner?
Welk beroep heeft hij/zij?
Wat maakt hij/zij mee? / Wat wordt er over hem/haar geschreven?
In welke tekstvorm schrijf je hierover?

Slide 39 - Question ouverte

Teksten verdelen

Bepaal nu samen met degene met wie je samenwerkt wie welke teksten uitwerkt. 
(Let op: 2 teksten per leerling)

Slide 40 - Diapositive

Check, check, dubbelcheck...

Heb je 10 dorpsbewoners bedacht?
A
Ja
B
Nee --> doet dit alsnog
C
Een beetje --> vul je antwoorden aan.

Slide 41 - Quiz

Check, check, dubbelcheck...

Heb je bij iedere dorpsbewoner een beroep bedacht?
A
Ja
B
Nee --> doet dit alsnog
C
Een beetje --> vul je antwoorden aan.

Slide 42 - Quiz

Check, check, dubbelcheck...

Heb je bij iedere dorpsbewoner bedacht wat hij meemaakt/wat er over hem/haar wordt geschreven?
A
Ja
B
Nee --> doet dit alsnog
C
Een beetje --> vul je antwoorden aan.

Slide 43 - Quiz

Check, check, dubbelcheck...

Heeft iedere tekst een ander tekstdoel?
A
Ja? Check!
B
Nee? Pas aan, zodat dit wel het geval is.

Slide 44 - Quiz

Check, check, dubbelcheck...

Heeft iedere tekst een andere tekstvorm?
A
Ja? Check!
B
Nee? Pas aan, zodat dit wel het geval is.

Slide 45 - Quiz

Check, check, dubbelcheck...

De teksten zijn verdeeld. Je weet welke teksten jij uitwerkt en welke teksten je groepsgenoot uitwerkt.
A
Ja? --> check!
B
Nee? Doe dit alsnog
C
Een beetje --> zorg dat het duidelijk is

Slide 46 - Quiz

Einde van de les!

Je hebt nu alle input (inhoud) voor de dorpskrant verzameld!
Volgende les start je met schrijven!

Slide 47 - Diapositive