werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1,2

Doel

Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden in de zin

Het

               Het gezegde

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?

1. Het onderwerp.
2. De persoonsvorm.
3. Het onderwerp + de persoonsvorm.
4. De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

gezegde is gelijk aan de persoonsvorm:

Hij bakt een cake.

persoonsvorm = bakt 

gezegde = bakt

gezegde heeft meer werkwoorden:

Benno heeft het bot gepakt.

persoonsvorm = heeft

gezegde = heeft gepakt

Het werkwoordelijk gezegde?
Ik loop naar de supermarkt.

1. ik
2. supermarkt
3. loop
4. loop naar

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.

1. hij heeft
2. heeft
3. heeft gegeten
4. heeft zijn pap gegeten

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.

1. wil
2. wil schilderen
3. wil opnieuw schilderen
4. schilderen

Jan koopt een haring
gezegde =

1. Jan
2. een haring
3. koopt
4. een

Ik ga de was ophangen.
gezegde =

1. ga
2. ophangen
3. ga ophangen
4. de was

Hij heeft gisteren gewonnen!
gezegde =

1. heeft gewonnen
2. heeft
3. gewonnen
4. gisteren

Verder oefenen

Cursus 5 grammatica

werkwoordelijk gezegde opdracht 1 t/m 5

+

Voorzetsel opdracht 1 t/m 5