Werkwoorden -er Chapitre 2 2THV

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Diapositive

Aan het eind van de les..
- Weet je wat een werkwoord is
- Ken je het stappenplan van werkwoorden op -er
- Ken je de uitgangen van werkwoorden op -er
- Heb je nette aantekeningen gemaakt in je schrift

Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden op -er Regelmatig


- De meeste werkwoorden eindigen in het Frans op -er
-  Kun je er één vervoegen, dan kun je ze allemaal vervoegen!

Slide 3 - Diapositive

Werkwoord Nederlands
1. Werkwoord (dansen)
2. Hak -en eraf (dans)
3. Kies de juiste uitgang (t, en)


Slide 4 - Diapositive

Juiste uitgangen
Ik dans
Jij danst
Hij / zij  danst

Wij dansen
Jullie dansen
Zij dansen
Onjuiste uitgangen
Ik danst
jij dans_
hij /zij dans_

Wij danst
Jullie danst
Zij dans_

Slide 5 - Diapositive

Stappenplan Frans
1. Kies een werkwoord op -er
2. Hak -er eraf
3. Zet de juiste uitgang erachter

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

uitgang
parler
Je
-e
         Je parle
Tu
-es
        Tu parles
Il/elle
-e
   Il/elle parle
on
-e
        on parle
Nous
-ons
    nous parlons
Vous
-ez
     vous parlez
Ils/elles
-ent
Ils/elles parlent

Slide 8 - Diapositive

Ezelsbruggetje;
Een ESkimo Eet ONS EZeltje ENThousiast

Slide 9 - Diapositive

Attention! Let op!
 Een zin met één naam of ding? -> Uitgang is -e

Eric 
mange une pomme
(il mange une pomme)

Le train arrive à dix heures
(il arrive à dix heures)



Slide 10 - Diapositive

Attention!  Let op!
Meervoud... 
Staan er 2 of meer namen of dingen? -> Uitgang is -ent

Claire et Francine
mangent une pomme
(Elles mangent une pomme)
Les trains arrivent à dix heures
(Ils arrivent à dix heures)

Slide 11 - Diapositive

Welke uitgang hoort er bij 'je' (ik)
A
-e
B
-es
C
-ons
D
-ent

Slide 12 - Quiz

Welke uitgang hoort er bij 'il + elle' (hij/zij)
A
-e
B
-es
C
-ons
D
-ez

Slide 13 - Quiz

Welke uitgang hoort er bij 'vous'
(jullie/u)
A
-e
B
-es
C
--ez
D
-ent

Slide 14 - Quiz

Welke uitgang hoort er bij 'ils + elles' (zij: die jongens/meisjes)
A
-e
B
-es
C
-ons
D
-ent

Slide 15 - Quiz

Vervoeg: Je ...... (travailler)
A
travailles
B
travaillons
C
travaille
D
travaillent

Slide 16 - Quiz

Vervoeg: Nous ........ (regarder)
A
regardons
B
regardent
C
regardez
D
regardes

Slide 17 - Quiz

Vervoeg: ils ........ (chercher)
A
cherchons
B
cherchent
C
cherchez
D
cherhes

Slide 18 - Quiz

Vervoeg: tu ........ (aimer)
A
aime
B
aimons
C
aimes
D
aiment

Slide 19 - Quiz

Vervoeg: Aurélie ....... (danser)
A
dansent
B
danse
C
dansons
D
dansez

Slide 20 - Quiz

Il y a des questions?

Slide 21 - Diapositive

Fin du cours
Maak nu oefening 30 t/m 32
Bonne chance!

Slide 22 - Diapositive