TW2 2 hv-grammatica-zinsdelen-herhaling

Grammatica zinsdelen
1 / 21
suivant
Slide 1: Carte mentale
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Carte mentale

Deze les: grammatica zinsdelen
  • We gaan  grammatica zinsdelen herhalen. Je kent:
    persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp,meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  • De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal één zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 

Slide 3 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Koperen draden kunnen goed elektriciteit begeleiden.
A
goed
B
begeleiden
C
draden
D
kunnen

Slide 4 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom zouden vrouwelijke militairen volgens jou geen generaal mogen worden?
A
zouden
B
mogen
C
worden
D
geen generaal mogen worden

Slide 5 - Quiz

Zinsdelen
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De persoonsvorm is één zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt één zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden + pv vormen samen één zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen één zinsdeel. 

Slide 6 - Diapositive

Verdeel de zin in zinsdelen:
Zo’n smartphone lijkt me voor reizigers bijzonder handig.

Slide 7 - Question ouverte

Verdeel de zin in zinsdelen:
De mens zou de malariamug volledig kunnen uitroeien.

Slide 8 - Question ouverte

Onderwerp
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + pv? 
Je kunt het van getal veranderen (enkelvoud/meervoud)

De persoonsvorm heb je al in een eerdere stap gevonden, dus dit vul je in in de vraag. 

Slide 9 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde
Bij WG noem je alle werkwoorden die in de zin staan. (Dus ook de pv.)
Het zegt wat het onderwerp doet.

Slide 10 - Diapositive

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 11 - Question de remorquage

lijdend voorwerp 
  • Wie of wat wordt + pv?
of
  • Wat/wie + werkwoordelijke gezegde + onderwerp?


  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 12 - Diapositive

Haal het onderwerp en het lv uit de zin.

Staat de burgemeester op het bordes snoep uit te delen?

Slide 13 - Question ouverte

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet.  Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?

Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Diapositive

aanvullende uitleg mv
Het meewerkend voorwerp is vaak de ‘ontvangende partij’. Vaak begint het meewerkend voorwerp met het voorzetsel aan – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. Enkele voorbeelden:

- Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
- Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.
-Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
- Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
-Toen de kinderen niet luisterden, nam hun vader hun de playstation af.
--> Het meewerkend voorwerp is meestal een levend wezen of een instantie, maar in sommige gevallen kan ook een ding of iets abstracts meewerkend voorwerp zijn: ‘Zij heeft de kast een lik verf gegeven’, ‘Zij geven prioriteit aan samenwerking.’

Slide 15 - Diapositive

deze werkwoorden kunnen een mv hebben
aanbieden, afstaan, bezorgen, bieden, brengen, geven, gunnen, leveren, nalaten, overdragen, overhandigen, schenken, sturen, toedienen, toereiken, toestaan, toesturen, toewijzen, uitreiken, vergoeden, verschaffen; berekenen, betalen, lenen, uitlenen, verkopen; afnemen, afpakken, beletten, besparen, onthouden, ontnemen; schuldig zijn, verschuldigd zijn. berichten, doorbellen, faxen, meedelen, melden, schrijven, seinen, telefoneren, telegraferen, toeroepen, vertellen, zeggen; (lof) toezwaaien, vergeven, verwijten, zweren; (de weg) wijzen, tonen, laten zien; smeken, verzoeken, vragen ('de vraag stellen' en 'verzoeken'); antwoorden; bevelen, gelasten, opdragen, opleggen, voorschrijven; aanbevelen, aanraden, afraden, voorstellen ('een voorstel doen'); beloven; leren.

Slide 16 - Diapositive

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.
Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn.

Slide 17 - Diapositive

Benoem, indien dit in de zin staat, het mv en de bwb:

Vanwege mijn verjaardag gaf ik vandaag aan iedereen in de klas een lekkere mars.

Slide 18 - Question ouverte

Vandaag
  • Heb je de kennis over grammatica zinsdelen herhaald en ken je:
    persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, werkwoordelijk deel, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Diapositive

Wat vind jij nog lastig?

Slide 20 - Carte mentale

bekijk de theorie nog eens
grammatica zinsdelen 
in LessonUp

Slide 21 - Diapositive