Herhaling en oefenen tijdvak 3 de tijd van monniken en ridders

Herhaling H3 tijd van monniken en ridders






Tijdvak 3 - Monniken en ridders
500 - 1000
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling H3 tijd van monniken en ridders






Tijdvak 3 - Monniken en ridders
500 - 1000

Slide 1 - Diapositive

Romeinse steden in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
bleven in de middeleeuwen in oorspronkelijke staat functioneren
B
waren leeggelopen
C
werden vervangen door Middeleeuwse steden

Slide 2 - Quiz

Enkele steden bleven in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr) nog wel bestaan. Welke?
A
waar een bisschop van de kerk was
B
die hele hoge muur hadden
C
die een onaantrekkelijk klimaat kenden

Slide 3 - Quiz

de geldeconomie in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
werd gedomineerd door goud
B
was gebaseerd op waardepapieren
C
bloeide als nooit tevoren
D
was verdwenen

Slide 4 - Quiz

de wegen in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
functioneerde goed
B
werd uitgebreid
C
werden verwaarloosd en waren onveilig

Slide 5 - Quiz

de handel in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
bloeit als nooit tevoren
B
wordt gekenmerkt door stagnatie
C
speelde geen rol

Slide 6 - Quiz

Belangrijkste middel van bestaan in de tijd van monniken en ridders (500-1000 n.chr)
A
handel
B
landbouw
C
industrie
D
jagen en verzamelen

Slide 7 - Quiz

Wat is een domein?
A
een stuk grond van de boeren waar ze op leefden
B
het landgoed van een koning, edelman bisschop of klooster
C
het stuk grond waar een kasteel op staat.
D
het landgoed van de horigen

Slide 8 - Quiz

Wat vormde vaak het middelpunt van een domein?
A
Het kerkje
B
een kasteel
C
een watermolen
D
een visvijver

Slide 9 - Quiz

Wie kon geen domein in bezit hebben?
A
koning
B
horige
C
bisschop
D
graaf

Slide 10 - Quiz

Wat betekent autarkie?
A
oud
B
Zelfvoorzienend
C
eigenaar
D
kasteel

Slide 11 - Quiz

Na het vertrek van de Romeinen stichtten de Franken een groot rijk.
Welke verklaring van hun succes is de juiste?
A
De Franken voerden dikwijls oorlog omdat zij er beter van werden ook vonden ze dat ze de Kerk hielpen. Bovendien hadden ze goede ruiters.
B
De oorlogen die de Franken voerden, kostten hen veel geld. Ze hadden dat echter over voor het Christendom
C
De Franken hadden goede ruiters en waren nog heidenen. Daarom waren ze veel wreder dan hun Christelijke tegenstanders.
D
De Franken vochten in naam van het geloof, maar ze verdienden ook veel aan de oorlogen. Hun voetsoldaten waren overal gevreesd.

Slide 12 - Quiz

In de vroege middeleeuwen werden veel kastelen gebouwd.
Wat is daarvan GEEN oorzaak?
A
Vanuit een kasteel kon je tol heffen.
B
Vanuit een kasteel kon je andere mensen beroven.
C
Op een kasteel kon je een luxe leventje leiden
D
Er was veel geweld, het kasteel bood veiligheid

Slide 13 - Quiz

De Franken waren het machtigst en werden (na veel strijd) de baas over de andere stammen.
KaEen bekende Frankische koning rond het jaar 800 was
A
Karel de Kleine
B
Karel de Kale
C
Karel de Grote
D
Karel Martel

Slide 14 - Quiz

Hoe heetten de mensen die grond te leen krijgen van een heer?
A
leenman
B
leenheer
C
leenboer
D
horige

Slide 15 - Quiz

Wat is de hedsjra?
A
de vlucht van Mohammed uit Mekka
B
De geboorte van de profeet Mohammed
C
het begin van de islamitische jaartelling
D
de heilige oorlog

Slide 16 - Quiz

Welke zin is onjuist?
A
de landen van de islam waren verder ontwikkeld dan de landen van het christendom
B
de islam was een toleranter geloof dan het christendom
C
de moslims, christenen en joden hebben dezelfde stamvader
D
na de dood van Mohammed verspreidde de islam zich langzaam

Slide 17 - Quiz

Karel de Grote hielp mee om het christendom verder te verspreiden over Europa.
Van wie kreeg koning Karel de Grote de titel 'Keizer'?
A
van Willibrord
B
van zichzelf
C
van Bonifatius
D
van de Paus

Slide 18 - Quiz

De middeleeuwen was een driestandenmaatschappij. Uit welke drie maatschappelijke lagen bestond deze?
A
Adel, geestelijkheid en boeren
B
Geestelijkheid, boeren en burgerij
C
Adel, boeren en burgerij
D
Geestelijkheid, adel en burgerij

Slide 19 - Quiz

Welke van deze standen had de meeste macht?
A
adel
B
geestelijkheid
C
boeren
D
burgerij

Slide 20 - Quiz

Onder welke stand vielen de ridders?
A
geestelijkheid
B
adel
C
boeren
D
burgers

Slide 21 - Quiz